Een cumulatieve case voor de Drie-eenheid.
Deel III: Bezwaren van Unitariërs
We gaan verder met deel drie van de serie “Een cumulatieve case voor de Drie-eenheid”. In deel 1 hebben wij naar de Tenach gekeken, het Oude Testament, waar we zagen dat de getuigenis van de vaderen, de voorouders en helden van Israël, ons vertelde dat zij geen unitarisch beeld hadden van de God van Israël. De teksten die wij hebben behandeld tonen aan dat zij op zijn minst twee Entiteiten oftewel Personen identificeerden bij de persoonlijke naam van de God van Abraham en van alle twee de Personen wordt er gezegd dat zij hun God zijn. Deze twee Personen, YHWH en Mal’ach YHWH (de Engel des Heren), worden vaak samengesmolten en vermengd op een wijze die niet voorkomt bij andere personen die wij in de Bijbel tegenkomen. Wij hebben ons daarna in deel 2 gekeerd tot het Nieuwe Testament waar wij hetzelfde zien gebeuren met Jezus en de Vader en we teksten hebben behandeld waar zogeheten YHWH-teksten op Jezus worden toegepast, dat Jezus als Schepper wordt neergezet en dat Jezus zelfs geïdentificeerd wordt als YHWH uit de Tenach, dezelfde attributen en voorrechten hebbend die alleen God toekomen. Ook hebben we in de introductie van deze essay, deel 1, gezien dat de veelgebruikte “wet der vertegenwoordiging” of “wet van agentschap” geen oplossing biedt voor de aangedragen teksten. Daarom is de wet van agentschap geen gedegen verklaring voor het feit dat, volgens unitariërs, iemand anders dan YHWH zelf wordt geïdentificeerd als YHWH en iemand anders dan YHWH zelf hun God wordt genoemd. In dit deel gaan we kijken wat unitariërs als bezwaar aanvoeren tegen de argumenten die zijn aangedragen en we kijken ook naar wat andere veelgebruikte bezwaren tegen de Drie-eenheid.
Bezwaar: Wet van Agentschap (Sholeach-Shaliach principe)
We kijken eerst naar een algemeen bezwaar waar unitariërs zich op richten en hoe zij proberen de teksten van de Mal’ach YHWH uit te leggen vanuit hun unitarische oogpunt. Zoals verwacht dragen zij de wet van agentschap aan als antwoord op dit vraagstuk. De wet van agentschap zegt, zoals in de Joodse traditie in Mishna B’rachot 5:5 staat geschreven, “one’s messenger is equivalent to one’s self“ (iemands boodschapper is gelijk aan hemzelf)”. Hieruit maakt men dus op dat degene die gezonden is het recht heeft om in de plaats te handelen van degene die hem gezonden heeft. Hier volgt zowel de joodse alsook de christelijke unitariër hetzelfde principe: Wanneer de tekst zegt dat het God is die men zag in de Tenach zoals in Gen. 16:7-13, 18, 32:31, Ex. 3, et cetera, zag men dus niet werkelijk God, maar een engelachtige manifestatie van God. Zij laten deze stelling bijstaan door een voorbeeld elders uit de Bijbel, namelijk het verhaal van Jozef. Jozef werd door zijn broeders verkocht aan Midianieten die hem daarna verkochten aan Egypte. Nadat Jozef onterecht werd beschuldigd en in de gevangenis werd gezet, werd hij door Farao verhoogd tot de één na hoogste rang in Egypte.
Gen. 41:40 U zult zelf over mijn huis gaan en heel mijn volk zal uw bevel eerbiedigen; alleen wat de troon betreft, zal ik meer aanzien hebben dan u. 41 Verder zei de farao tegen Jozef: Zie, ik stel u hierbij aan over heel het land Egypte. 42 Toen nam de farao zijn ring van zijn hand en deed hem aan Jozefs hand; hij liet hem kleren van fijn linnen aantrekken en hing een gouden keten om zijn hals. 43 Hij liet hem rijden op de tweede wagen die hij had, en ze riepen voor hem uit: Kniel! Zo stelde hij hem aan over heel het land Egypte. 44 De farao zei tegen Jozef: Ik ben de farao, maar zonder uw goedvinden zal in heel het land Egypte niemand zijn hand of zijn voet optillen.
Daar Jozef dus de één na hoogste rang in Egypte kreeg, zegt men dat Jozef een agent was van Farao. Er staat immers verderop:
Gen 44:18 Toen trad Juda op hem toe en zei: Och, mijn heer, laat uw dienaar toch een woord ten aanhoren van mijn heer mogen spreken, en ontsteek niet in woede tegen uw dienaar, want u bent als de farao.
Jozef is dus volgens deze tekst als Farao, precies zoals de wet van agentschap behoort te werken. Er zijn echter een aantal punten waarop deze vergelijking scheef gaat en de conclusie ongegrond is. Ten eerste, dit is inderdaad hoe de wet van agentschap dient te werken. De zendeling vertegenwoordigt de zender en draagt daarbij de autoriteit van de zender. Maar op geen moment ís Jozef Farao. Wat wij echter gezien hebben in de Tenach is dat de Mal’ach YHWH niet alleen de autoriteit van YHWH draagt, maar ook zelf YHWH genoemd wordt en als YHWH geïdentificeerd wordt: Zijn verschijning is YHWH’s verschijning. Ten tweede, Jozef zat niet op de troon en Jozef mocht zich ook geen Farao noemen. Alleen de Farao zat op de troon, zoals Farao hierboven zegt “alleen wat de troon betreft, zal ik meer aanzien hebben dan u”. Daarnaast was het koninkrijk van Farao niet dat van Jozef. Echter, Jezus zit met de Vader op de Troon en is het koninkrijk van God ook het koninkrijk van de Zoon, zoals hij zelf zegt:
Openbaring 3:21 Wie overwint, zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen heb, en Mij met Mijn Vader op Zijn troon gezet heb.
Dus anders dan bij Jozef en de Farao zit Jezus op de Troon met de Vader in de hemel. Jozef zat niet met Farao op de troon van Farao.
Ten derde: we hebben het hier over een veel groter contrast dan tussen de Farao en Jozef. In het geval van de Farao en Jozef gaat het namelijk om twee mensen met verschillende statussen. Echter, wanneer wij spreken over de Vader en de Zoon gaat het om de Schepper in de persoon van de Vader en, volgens unitariërs, slechts een schepsel in de persoon van Jezus. Willen unitariërs werkelijk beweren dat een schepsel op de glorieuze troon zit van de Schepper van hemel en aarde en samen met die Schepper Zijn heerlijkheid deelt en aanbeden wordt? Indien dit het geval is, zullen unitariërs moeten erkennen dat God, die een hartstochtelijke aversie heeft tegen het aanbidden van wie dan ook buiten zichzelf, het opeens toestaat dat er in Zijn glorieuze aanwezigheid afgoderij wordt gepleegd. En ja, het is afgoderij, want volgens unitariërs is er maar één God en dat is niet de Zoon! Het aanbidden van iemand anders dan de Ene God van de Bijbel is namelijk dé definitie van afgoderij. Volgens unitariërs deelt God Zijn majesteit dus met een schepsel, deelt Hij Zijn troon met een schepsel en deelt Hij de aanbidding die slechts Hem toekomt met een schepsel. En dat is nota bene dezelfde God die verklaart dat Hij Zijn eer niet deelt met wie dan ook (Jesaja 42:8). Maar wanneer wij in Openbaring lezen dat het Lam eer en glorie deelt met Hij Die op de troon zit, hoe is dat dan volgens unitariërs met elkaar te vereenzelvigen:
13 En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden. (Openbaring 5)
Het moge duidelijk zijn dat men hier alleen mee wegkomt wanneer de Zoon als God deelt in het goddelijke Wezen van de Vader. Elke andere conclusie dat afbreuk doet aan de goddelijkheid van de Zoon zou de unitariër tot de erkenning moeten dwingen, mits men consequent is, dat er afgoderij wordt gepromoot in de Bijbel. Unitariërs kunnen hier niet omheen en dienen een keuze te maken.
Tot slot: de wet van agentschap werkt niet bij verschijningen. Met andere woorden, het overdragen van een boodschap, het fungeren als spreekbuis of het uitoefenen van autoriteit van de zender zijn hele legitieme uitingen van de wet van agentschap. Echter, wanneer iemand wordt geïdentificeerd als de zender, wordt behandeld als de zender of zichzelf voorrechten toe-eigent die alleen de zender toekomen, is dat een overtreding van de wet der agentschap. Mensen mogen dus wel de zendeling gehoorzamen alsof hij de zender is, maar men mag de zendeling niet behandelen alsof hij de zender zelf is. De zendeling mag wel gehoorzaamd worden alsof hij de zender is, omdat hij zijn autoriteit draagt, maar de zendeling mag nooit aanbeden worden alsof hij de zender zelf is. Vele profeten en engelen zijn verschenen aan mensen in de Bijbel, maar niemand mocht, als agenten van God, die profeten of engelen God noemen of de profeten of engelen als God behandelen. Dat is en blijft een oneigenlijke toepassing van de wet van agentschap. Dit bezwaar van de wet van agentschap vormt dus geen gegronde basis voor het verklaren van de teksten die wij in zowel deel 1 als deel 2 hebben aangehaald als bewijs voor de Drie-eenheid.
Bezwaar: De YHWH teksten zijn geen bewijs dat Jezus God is
Dit bezwaar wordt ook geschaard onder de wet van agentschap maar dan op een iets andere manier. Hier wordt er beweert dat er zat teksten zijn waarvan men zegt dat God iets gedaan zou hebben, maar waar God mensen gebruikt heeft om zijn doel te bewerkstelligen. Zij beroepen zich hiervoor op de volgende tekst:
20 Zie, Ik zend een Engel voor u uit om over u te waken op de weg en u te brengen naar de plaats die Ik gereedgemaakt heb. 21 Wees op uw hoede voor Zijn aangezicht en luister naar Zijn stem. Verbitter Hem niet, want Hij zal uw overtredingen niet vergeven, omdat Mijn Naam in het binnenste van Hem is. 22 Maar als u aandachtig naar Zijn stem luistert en alles doet wat Ik spreken zal, zal Ik de vijand van uw vijanden zijn en de tegenstander van hen die u in het nauw brengen. 23 Mijn Engel zal namelijk vóór u uit gaan en u brengen bij de Amorieten en de Hethieten en de Ferezieten en de Kanaänieten en de Hevieten en de Jebusieten, en Ik zal hen uitroeien. (Exo 23)
Hiermee beweren unitariërs dat engelen de naam van God dragen en daarmee in Zijn autoriteit kunnen handelen. En deze tekst linken zij aan een andere tekst uit het Nieuwe Testament, namelijk de woorden van Stefanus uit Handelingen 7:
52 Wie van de profeten hebben uw vaderen niet vervolgd? Zelfs hebben zij hen gedood die de komst van de Rechtvaardige aankondigden, van Wie u nu verraders en moordenaars geworden bent. 53 U, die de wet ontvangen hebt door de dienst van engelen, hebt die niet in acht genomen!
Met Handelingen 7:52-53 denkt de unitariër dé tekst bij uitstek te hebben gevonden die de bewering “iemands boodschapper is gelijk aan hemzelf” bewijst en aantoont dat de wet van agentschap legitiem kan worden gebruikt als uitleg voor de teksten die wij in deel 1 van deze essay hebben behandeld. Deze teksten en de uitleg van de unitariërs schieten echter weer tekort omdat zij voorbijgaan aan een aantal belangrijke waarheden:
Ten eerste, de tekst uit Handelingen 7 leest in vele vertalingen als “door de dienst van engelen”, wat op zich geen verkeerde vertaling is, want het woord “aggelon” betekent ook “engelen”. Maar het betekent niet alleen dat. Het woord aggelon betekent ook boodschappers en wordt lang niet altijd alleen toegepast op engelen (hemelse boodschappers). Dit woord wordt ook gebruikt voor de volgelingen van Johannes de doper in Lukas 7:24 of zelfs voor discipelen van Jezus in Lukas 9:52 en hiermee heeft het woord “aggelos” betrekking op zowel menselijke boodschappers als hemelse boodschappers. Dus wanneer er in Handelingen 7:53 door Stefanus wordt gezegd dat de Thora gegeven is door bemiddeling van “aggelon” betekent dat niet persé dat hij het hier over engelen, oftewel hemelse wezens, heeft, maar kan het ook zo zijn dat Stefanus over boodschappers in algemene zin spreekt. Het Hebreeuwse woord voor boodschapper is namelijk “mal’ach”, als in “Mal’ach YHWH”, de Engel van YHWH. Mozes was ook een “mal’ach”, een boodschapper van God door wie God de Thora aan Israël gegeven heeft. (Johannes 7:19) Dus in Handelingen 7:53 zegt Stefanus gewoon dat de Thora gegeven is “door de dienst van boodschappers” , wellicht refererend naar Mozes en de Engel van YHWH.
Ten tweede, wie zegt dat Stefanus specifiek die schriftgedeelten in gedachte had die aangehaald zijn in deel 1 van deze reeks toen hij deze woorden sprak in Handelingen 7:53? De unitariër gaat hier wel zomaar vanuit, maar waarom zouden wij denken dat Stefanus aan die teksten dacht? Zoals bij het vorige punt aangetoond is dit helemaal niet zo voor de hand liggend.
Ten derde, aangaande de tekst uit Exodus 23, dat is juist het dispuut: is de engel slechts een engel die bekleed wordt met de autoriteit van YHWH, zoals bij elke andere vertegenwoordiger, of is hij meer dan een engel omdat hij de Naam van YHWH draagt? De unitariër gaat er zomaar van uit dat het dragen van de Naam een principe is dat algemeen toepasbaar is op alle zendelingen, maar waar blijkt dit uit? Vooral vanwege het feit dat God dit van niemand anders zegt dan van deze Engel. En het is van deze Engel, die God voor Israël uitgezonden heeft, dat er in het volgende hoofdstuk staat geschreven:
1 Daarna zei Hij tegen Mozes: Klim naar boven, naar YHWH toe, u en Aäron, Nadab en Abihu, en zeventig van de oudsten van Israël, en buig u op een afstand neer. 2 Alleen Mozes mag tot YHWH naderen. Zíj mogen echter niet naderbij komen, en ook het volk mag niet met hem naar boven klimmen…9 Vervolgens klommen Mozes en Aäron naar boven, en ook Nadab en Abihu met zeventig van de oudsten van Israël. 10 En zij zagen de God van Israël. Onder Zijn voeten was er iets als plaveisel van saffier, zo helder als de hemel zelf. 11 Hij strekte Zijn hand niet uit naar de aanzienlijken van de Israëlieten. En zij aanschouwden God en zij aten en dronken.
Ik herinner mensen eraan dat de wet van agentschap niet toepasbaar is op verschijningen. Het zien van een profeet, die een agent is van God, is niet gelijk aan het zien van God. Het zien van een engel, die een agent is van God, is niet gelijk aan het zien van God. Niemand die Mozes gezien had, waarvan men in het Jodendom zegt dat hij van alle mensen die ooit geleefd hebben op het hoogste plateau stond van goddelijke openbaringen, heeft ooit durven zeggen dat zij God gezien hadden toen zij Mozes zagen, noch dat hij Gods Naam droeg. Zo ook toen men Gabriel zag (bijvoorbeeld in Daniël 8-9), een aartsengel, die het voor aangezicht van God staat (Lukas 1:19), heeft men nooit beweerd God gezien te hebben, noch dat Gabriel Gods naam droeg. Echter, wanneer men deze Engel ziet, wordt hij niet alleen geassocieerd met Gods Naam, maar beweert men dat men YHWH, de God van Israël, gezien heeft.
Daar komt bij dat er een wezenlijk verschil is tussen YHWH-teksten waarin de daden van schepselen op aarde aan God worden toegeschreven, bijvoorbeeld dat Mozes Israël uit Egypte leidde terwijl God die werken door Mozes deed, en de YHWH-teksten waar de attributen en voorrechten die alleen God toekomen worden toegepast op Jezus. Het kan niet vaak genoeg herhaald worden, maar de wet der agentschap is volkomen ontoereikend in dit soort gevallen van verschijningen. Van geen enkele schepsel kan gezegd worden “laten alle engelen van God Hem aanbidden.” Of “Uw troon, o God, bestaat in alle eeuwigheid.” Of “In het begin hebt U, Heere, de aarde gegrondvest, en de hemelen zijn de werken van Uw handen. Die zullen vergaan, maar U blijft altijd. En ze zullen alle verslijten als een gewaad, en als een mantel zult U ze oprollen en ze zullen verwisseld worden; maar U bent Dezelfde en Uw jaren zullen niet ophouden.” terwijl al deze YHWH-teksten uit de Tenach volgens Hebreeën 1 van toepassing zijn op de Zoon. De wet van agentschap schiet hier, nogmaals, veel te kort en dekt de lading simpelweg niet. De YHWH-teksten zijn daarom wel degelijk bewijs dat Jezus God is.
Bezwaar: Niemand heeft God gezien of kan hem zien, men heeft Jezus weldegelijk gezien.
De Bijbel zegt duidelijk dat niemand God kan zien:
18Toen zei Mozes: Toon mij toch Uw heerlijkheid! 19Maar Hij zei: Ík zal al Mijn goedheid bij u voorbij laten komen, en in uw aanwezigheid zal Ik de Naam van de HEERE uitroepen, maar Ik zal genadig zijn voor wie Ik genadig zal zijn, en Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontfermen zal.
20Hij zei verder: U zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven. (Ex 33)
15 De zalige en alleen machtige Heere, de Koning der koningen en Heere der heren, zal die op Zijn tijd laten zien, 16 Hij Die als enige onsterfelijkheid bezit en een ontoegankelijk licht bewoont; Hem heeft geen mens gezien en niemand kan Hem ook zien. Hem zij eer en eeuwige kracht. Amen. (1 Tim 6)
De Bijbel zegt zelfs duidelijk dat niemand God gezien heeft.
18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard. (Joh 1)
En dus, meent de unitariër, zegt de Bijbel dat Jezus niet God kan zijn, want het is duidelijk dat iedereen Jezus gezien heeft. Hoe gaan we hier dan mee om? Het is duidelijk dat de unitariër niet doorheeft dat hij met deze redenatie een paar categorie fouten maakt. Misschien helpt het als we kleuren gebruiken in vers 18:
18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard. (Joh 1)
Johannes is heel duidelijk over wie hij bedoelt met “God” in vers 18. Johannes refereert met “God” in vers 18 specifiek naar de Vader. Hij legt uit dat de Zoon “Hem” aan ons verklaard heeft en doet dat zonder daarmee te zeggen dat de Zoon niet God is. Integendeel. Johannes begint zijn proloog in vers 1 met “In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God”. Volgens Johannes is de Vader dus God, maar is ook de Zoon God. Johannes gaat vervolgens verder in vers 3 met de woorden “Alle dingen zijn door het Woord gemaakt, en zonder Hem is geen ding gemaakt dat gemaakt is.” om duidelijk te maken dat het Woord niet zomaar “een god” is zoals sommige unitariërs beweren, maar dat hij God de Schepper is die alles geschapen heeft dat ooit in bestaan gekomen is. Het is ook dezelfde Johannes die in Johannes 12:39-41 zegt dat het Jezus was die Jesaja gezien had en van Hem sprak, refererend naar Jesaja 6, terwijl in Jesaja 6 wordt beschreven hoe Jesaja “de Koning, YHWH van de legermachten” gezien heeft. Het is duidelijk dat Jezus volgens Johannes dus YHWH uit de Tenach is, dat Jesaja wel degelijk YHWH gezien heeft. Wanneer Johannes dus zegt dat niemand God ooit gezien heeft, bedoelt hij slechts dat niemand de Vader gezien heeft.
Over 1 Timotheüs 6:16, beweren unitariërs dat Paulus hier zegt dat de Vader alleen in ontoegankelijk licht woont tot uitsluiting van de Zoon. Paulus spreekt hier echter over het feit dat mensen God in zijn volle glorie niet kunnen verdragen. Uiteraard zegt Paulus hier niet dat niemand in Gods nabijheid kan komen. Wij zien bijvoorbeeld in Openbaring dat er schepselen in Gods nabijheid zijn die Hem aanbidden en wij lezen ook dat Gabriel voor Gods aangezicht staat (Lukas 1:19). Jezus was bij de Vader volgens Johannes 1:1 en Jezus vraagt de Vader in Johannes 17:5 dat Hij Hem de glorie geeft die Hij met Hem deelde voor de wereld geschapen was. De woorden van Paulus hebben dus betrekking op menselijke ervaringen. Een voorbeeld hiervan, dat ook boekdelen spreekt over de heerlijkheid van Jezus en Wie Hij werkelijk is, vinden wij in Openbaring 1:
12 En ik keerde mij om, ten einde de stem te zien, die met mij sprak. En toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden kandelaren, 13 en te midden van de kandelaren iemand als eens mensen zoon, bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een gouden gordel; 14 en zijn hoofd en zijn haren waren wit als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam; 15 en zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem was als een geluid van vele wateren. 16 En Hij had zeven sterren in zijn rechterhand en uit zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard; en zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in haar kracht. 17 En toen ik Hem zag, viel ik als dood voor zijn voeten; en Hij legde zijn rechterhand op mij en zeide: Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste, 18 en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.
Johannes, bij het zien van de Zoon in Zijn heerlijkheid, kan hij die niet verdragen, valt dood neer voor Zijn voeten en komt pas bij wanneer de Zoon naar hem uitreikt en hem aanraakt om hem gerust te stellen. Deze glorie wordt een mens dus fataal zonder ingrijpen van de Heer Zelf en dat is de glorie waar Mozes voor werd gewaarschuwd in Exodus 33:18-20 en vervolgens ook voor werd beschermd in vers 21-23. En zoals gezegd, de Vader en de Zoon delen deze glorie volgens Johannes 17:5. De woorden van Paulus worden door unitariërs dus onterecht geïnterpreteerd alsof dit gezegd wordt tot uitsluiting van de Zoon. In de Bijbel wordt vaak exclusieve taal gebruikt refererend zowel naar de Vader alsook naar de Zoon zonder dat het de Vader of de Zoon uitsluit van die waarheden. Een paar voorbeelden zijn wel op z’n plaats. Van Jezus wordt bijvoorbeeld gezegd:
4 Want er zijn zekere mensen binnengeslopen – reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven – goddelozen, die de genade van onze God in losbandigheid veranderen en onze enige Heerser en Here, Jezus Christus, verloochenen. (Judas)
12 Eén is Wetgever en Rechter, Hij, die de macht heeft om te behouden en te verderven. Maar wie zijt gij, dat gij uw naaste oordeelt? (Jakobus 4)
6 Er was een mens door God gezonden; zijn naam was Johannes. 7 Hij kwam tot een getuigenis, om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. 8 Hij was het licht niet, maar was gezonden om van het licht te getuigen. 9 Dit was het Waarachtige Licht, dat in de wereld komt en ieder mens verlicht. 10 Hij was in de wereld en de wereld is door Hem ontstaan en de wereld heeft Hem niet gekend. (Johannes 1)
Welke unitariër zal, omdat van Jezus wordt gezegd dat Hij onze enige (Gr: monos) Heerser en Here is, ontkennen dat ook de Vader onze Heerser en Here is? Wie zal ontkennen dat de Vader ook Wetgever en Rechter kan zijn omdat er van Jezus gezegd wordt dat er maar één is die Wetgever en Rechter is? Wie zal beweren dat de Vader niet Waarachtig Licht is omdat dit al van de Zoon gezegd is? Niemand natuurlijk! Omdat er exclusief taalgebruik wordt gehanteerd over de Zoon wil niet persé zeggen dat dit niet ook geldt voor de Vader. Zo ook, omdat er exclusief taalgebruik wordt gehanteerd over de Vader wil dat niet persé zeggen dat die niet ook geldt voor de Zoon. Dit principe geldt tevens voor teksten als Johannes 17:3 die unitariërs ook graag en vaak gebruiken. YHWH is nu eenmaal echad! En de Vader en de Zoon worden beide geïdentificeerd als YHWH. Sterker nog, er is een verschil van mening of de tekst in 1 Timotheüs 6:15-16 betrekking heeft op de Vader of de Zoon. Sommigen zeggen namelijk dat deze tekst op de Zoon moet worden toegepast. Laten wij de volledige tekst bekijken:
13 Ik beveel u voor God, Die alle dingen levend maakt, en voor Christus Jezus, Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis afgelegd heeft, 14 dit gebod onbevlekt en onberispelijk in acht te nemen, tot de verschijning van onze Heere Jezus Christus. 15 De zalige en alleen machtige Heere, de Koning der koningen en Heere der heren, zal die op Zijn tijd laten zien, 16 Hij Die als enige onsterfelijkheid bezit en een ontoegankelijk licht bewoont; Hem heeft geen mens gezien en niemand kan Hem ook zien. Hem zij eer en eeuwige kracht. Amen.
En hier is wel wat voor te zeggen. De woorden die Paulus hier gebruikt worden elders in het Nieuwe Testament op de Zoon toegepast: Paulus spreekt over de verschijning van Jezus en spreekt dan over de enige machtige Here (1 Kor 8:6), de Koning der koningen en Here der heren (Op 17:14) wiens verschijning op Zijn tijd zal plaatsvinden (2 Tim 4:8), Hij bezit onsterfelijkheid (Heb 7:16) en woont in ontoegankelijk licht (Op 1:16), geen mens heeft Hem in Zijn heerlijkheid gezien en niemand kan Hem in zijn heerlijkheid zien (Op 1:17) Hem zij de eer en eeuwige kracht (2 Tim 4:18). Zelfs volgens sommige unitarische publicaties zoals van de Jehova’s Getuigen erkennen dat dit om Jezus gaat:
How can Jesus be “the one alone having immortality”?
“The first one described as being rewarded with immortality is Jesus Christ. That he did not possess immortality before his resurrection by God [sic] is seen from the inspired apostle’s words at Romans 6:9: “Christ, now that he has been raised from the dead, dies no more; death is master over him no more.” (Compare Re 1:17, 18). For this reason, when describing him as “the King of those who rule as kings and Lord of those who rule as lords,” 1 Timothy 6:15, 16 shows that Jesus is distinct from all other kings and lords in that he is “the one alone having immortality.” The other kings and lords, because of being mortal, die, even as did also the high priests of Israel. The glorified Jesus, God’s appointed High Priest after the order of Melchizedek, however, has “an indestructible life.” – Heb 7:15-17, 23-25. (Insight on the Scriptures [Watch Tower Bible and Tract Society of New York, Inc., Brooklyn, NY 1988], Volume 1. Aaron-Jehoshua, p. 1189)
Al is de uitleg van de Jehova’s Getuigen natuurlijk lachwekkend, want Paulus zegt hier niet dat Jezus “als enige onsterfelijkheid bezit” vanwege Zijn opstanding. Het zou nergens op slaan als Paulus Jezus zou hebben geprezen om Zijn onsterfelijkheid door de opstanding, omdat wij deel zullen hebben aan de opstanding en ook een onverwoestbaar leven zullen hebben in de Opstanding. Paulus prijst Jezus omdat Hij altijd al onsterfelijkheid bezat, niet omdat Hij onsterfelijk was geworden door de opstanding. Om überhaupt te kunnen sterven heeft de Incarnatie van Jezus moeten plaatsvinden (Filippenzen 2:5-8) en is Hij Vlees geworden. Sterven in Zijn Goddelijke Gedaante was anders niet mogelijk geweest. Alles bij elkaar genomen bewijst 1 Timotheüs 6:15-16 allerminst wat de unitariër denkt te kunnen veronderstellen.
Bezwaar: Als Jezus God is waarom zegt de Bijbel dat dan niet expliciet?
Dit is een raar bezwaar om verschillende redenen. Ten eerste veronderstelt de unitariër dat er slechts een manier is om te stellen dat iemand God is. Dat is dus niet waar. Ik kan bepaalde dingen niet over mijzelf zeggen zonder dat ik kan worden beschuldigd van godslastering, omdat ik mij dingen toe-eigen die alleen God toekomen. Dit zien we op vele plaatsen in het Nieuwe Testament terug aangaande Jezus.
Ten tweede, wanneer wij passages tegenkomen die expliciet zeggen dat Jezus God is dan worden die meteen volledig geherinterpreteerd door unitariërs om die teksten juist niet te laten zeggen dat Jezus God is. Neem bijvoorbeeld Johannes 1:1-3, waar expliciet staat dat het Woord bij God is, dat het Woord God is en dat alles wat ooit bestaan heeft door het Woord geschapen is. Dat is behoorlijk expliciet. Waarom wordt er dan toch nog door de unitariër ontkend wat er pertinent staat, door bijvoorbeeld te beweren dat er een verschil is tussen God met lidwoord (“ho theos”) en God zonder lidwoord (gewoon “theos”). Dit is niet eens een steekhoudend argument want een paar verzen later, in vers 6, staat er dat Johannes gezonden is door “theou”, zonder lidwoord. Er is echter geen enkele unitariër die beweert dat Johannes niet is gezonden door de ware God, omdat in vers 6 net als in Johannes 1:1c het lidwoord ontbreekt? Dit soort non-argumenten worden dus telkens gebruikt om teksten te ondermijnen die zeggen dat Jezus God is.
Ten derde zou de vraag juist niet moeten zijn “als de Bijbel zou willen zeggen dat Jezus God is, waarom zegt het dat dan niet expliciet”, want naast het feit dat de Bijbel wel degelijk zegt dat Jezus God is (zie al het voorgaande), is er niet slechts één manier om te communiceren dat iemand God is. De vraag zou juist moeten zijn “waarom kiezen de auteurs van de Bijbel zulke, je zou bijna zeggen opzettelijk parallel lopende omschrijvingen en taalgebruik tussen de Vader en de Zoon”? Hoe kan deze vermenging (waar hebben wij die eerder gezien??) bestaan als de Een de majestueuze Schepper is, waar niemand aan gelijkstaat en ook niet eens in de buurt van zijn glorieuze luister zou kunnen komen, en de ander slechts een verheerlijkte mens is? Want al het voorgaande toont dat de Vader en de Zoon:
- in goddelijke autoriteit en macht delen,
- in goddelijke attributen delen,
- in goddelijke lof en heerlijkheid delen,
- de goddelijke verantwoordelijkheid over de schepping delen,
- de goddelijke troon in de hemel delen,
- de goddelijke naam uit de Tenach delen,
- de YHWH-teksten delen uit de Tenach
Maar volgens de Tenach geldt:
- YHWH ALLEEN strekt uit de hemelen – Job 9:8
- YHWH ALLEEN heeft alles gemaakt – Jesaja 44:24
- YHWH ALLEEN heeft alles gedaan en niemand anders – Jesaja 45:12+18
- YHWH deelt zijn glorie met niemand anders, Hij is de eerste en laatste en Hij alleen is de Maker van alles dat bestaat – Jesaja 48:11-13
Let op de vermenging met de Vader en de Zoon, die zogenaamd slechts een verheerlijkte mens is:
22 En een tempel zag ik in haar niet, want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam. 23 En de stad heeft de zon en de maan niet van node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam. 24 En de volken zullen bij haar licht wandelen en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid in haar; (Op. 21)
1 En hij liet mij een zuivere rivier zien, van het water des levens, helder als kristal, die uit de troon van God en van het Lam kwam. 2 In het midden van haar straat en aan de ene en de andere zijde van de rivier bevond zich de Boom des levens, die twaalf vruchten voortbrengt – van maand tot maand geeft Hij Zijn vrucht. En de bladeren van de boom zijn tot genezing van de heidenvolken. 3 En geen enkele vervloeking zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daar zijn, en Zijn dienstknechten zullen Hem dienen, 4 en zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun voorhoofd zijn. 5 En daar zal geen nacht zijn, en zij hebben geen lamp en ook geen zonlicht nodig, want de Heere God verlicht hen. En zij zullen als koningen regeren in alle eeuwigheid. (Op 22)
Het lijkt mij onhoudbaar te stellen dat een schepsel, slechts een verheerlijkte mens, ooit plaats zou mogen nemen op de verheven hemelse troon van God om daar deel te hebben aan de aanbidding van God. Unitariërs willen ons doen geloven dat dezelfde God Die de aanbidding van schepselen of wie ook anders dan Hemzelf pertinent en op de meest rigoureuze wijze op aarde afwijst, dat wel zou toestaan in de hemel, in zijn glorieuze aanwezigheid? Dat zou een behoorlijke nietigverklaring zijn van alles wat God over afgoderij gezegd heeft in Zijn Woord. Maar in het licht van onder andere deze teksten in Openbaring is de volgende tekst uit Zacharia 14 heel veelzeggend:
9 YHWH zal Koning worden over heel de aarde. Op die dag zal YHWH EEN zijn en Zijn Naam EEN.
Bezwaar: “De Vader en Ik zijn Eén” is geen bewijs dat Jezus God is
Zoals al gezegd eist de unitariër bewijs dat de Bijbel zegt dat Jezus God is, maar wanneer dat wordt beweerd dan houdt men zich bezig met herinterpretaties waar Satan jaloers op zou worden. Wanneer Jezus in Johannes zegt dat Hij en de Vader één zijn, zegt de unitariër: “Nou en? Jezus bidt in Johannes 17:20-22 dat de discipelen één zullen zijn met elkaar en met de Vader en de Zoon. Geloof je nu in een 14-eenheid?” Dit bezwaar is natuurlijk komisch, maar men begaat hier weer een categorie fout. Een woord in een context is niet hetzelfde als hetzelfde woord in een andere context. In Johannes 17:20 wordt er duidelijk gebeden voor de discipelen dat zij eendrachtig zijn in hun missie in het verkondigen van het Evangelie, zoals de Vader en de Zoon eendrachtig zijn in hun werken aangaande het bekendmaken van het Evangelie. De context van Johannes 10:30 is heel anders. Daar gaat het over macht en kunde. Jezus heeft Zich net bekendgemaakt als de Goede Herder en zegt, wanneer Hem wordt gevraagd of Hij de Messias is, het volgende:
25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en u gelooft het niet. De werken die Ik doe in de Naam van Mijn Vader, die getuigen van Mij. 26 Maar u gelooft niet, want u bent niet van Mijn schapen, zoals Ik u gezegd heb. 27 Mijn schapen horen Mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij. 28En Ik geef hun eeuwig leven; en zij zullen beslist niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijn hand rukken. 29 Mijn Vader, Die hen aan Mij gegeven heeft, is meer dan allen, en niemand kan hen uit de hand van Mijn Vader rukken. 30 Ik en de Vader zijn Één.
Zoals hier duidelijk staat zegt Jezus dat Zijn schapen niet uit Zijn handen kunnen worden gehaald door wie dan ook. Hij zegt vervolgens dat de schapen niet uit de hand van de Vader, die groter is dan wie dan ook, kunnen worden gehaald. Let op dat Jezus niet voor niets benadrukt dat de Vader groter is dan wie dan ook alvorens hij verklaart dat Hij en de Vader Eén zijn. Met andere woorden, zoals niemand de schapen van Jezus uit de handen van de Vader kan halen, omdat de Vader groter is dan wie dan ook, kan ook niemand de schapen uit de handen van de Zoon halen, omdat de Zoon Eén is met de Vader! Dit gaat dus niet over het verkondigen van een boodschap, maar over het bewaren van de schapen. De Zoon bewaart Zijn schapen en niemand kan daar iets aan veranderen op dezelfde manier dat niemand er iets aan kan veranderen als de Vader de schapen bewaart.
Iets soortgelijks over YHWH zien we ook terug in de Tenach:
Psalm 100:7 Want Hij is onze God en wij zijn het volk van Zijn weide en de schapen van Zijn hand. Heden, indien u Zijn stem hoort, 8 verhard uw hart niet, zoals te Meriba,zoals in de dagen van Massa in de woestijn:
Jesaja 43:11 Ik, Ik ben YHWH, buiten Mij is er geen Heiland. 12 Ík heb verkondigd en Ik heb verlost, en Ik heb het doen horen, en er was geen vreemde god onder u. U bent Mijn getuigen, spreekt YHWH, dat Ik God ben. 13 Ook voor de dag er was, ben Ik, en er is niemand die uit Mijn hand kan redden. Ik zal werken, en wie zal het keren?
Deuteronomium 32:39 Ziet nu, dat Ik, Ik DIE ben, en geen God met Mij, Ik dood en maak levend; Ik verwond en Ík genees; en er is niemand, die uit Mijn hand redt!
Net als YHWH zegt dat Israël Zijn schapen zijn in Zijn hand, zij naar Zijn stem moeten luisteren, zo zegt Jezus ook dat Zijn schapen in Zijn hand zijn en naar Zijn stem luisteren. Net zoals YHWH zegt dat er niemand is die uit zijn hand kan redden en geen ommekeer in Zijn daden kan brengen, zo zegt ook Jezus dat niemand uit Zijn hand zal halen en dat niemand een keer kan brengen in wat Hij doet. Op die manier zijn de Zoon en de Vader Eén. Als deze tekst niet aantoont dat Jezus God is dan mag de unitariër uitleggen hoe een schepsel zich op zo’n manier gelijk kan stellen met zijn Schepper zonder dat hij van godslastering kan worden beschuldigd.
Bezwaar: De Vader is groter dan de Zoon
In Johannes 14:28 zegt Jezus dat de Vader groter is dan Hij. En hiermee denkt de unitariër wederom een tekst gevonden te hebben die bewijst dat Jezus God niet kan zijn, dat de Vader God is en de Zoon niet. We plaatsen die woorden even in hun context:
27 Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet zoals de wereld die geeft, geef Ik die u. Laat uw hart niet in beroering raken en niet bevreesd worden. 28 U hebt gehoord dat Ik tegen u gezegd heb: Ik ga heen maar kom weer naar u toe. Als u Mij liefhad, zou u zich verblijden, omdat Ik gezegd heb: Ik ga heen naar de Vader; want Mijn Vader is meer dan Ik.
Wat bedoelt Jezus er dan mee wanneer hij zegt dat de Vader groter is dan Hij? Dit kan twee betekenissen hebben: het eerste is dat Jezus hier daadwerkelijk zegt dat de Vader in wezen en essentie groter is dan Hij. Een tweede mogelijkheid is dat de Vader in positie, verhoging, groter is dan de Zoon. Het eerste is natuurlijk waar de unitariër op staat. Na bestudering is dit echter geen optie. Deze woorden in Johannes 14:28 staan niet op zichzelf. Ze staan in een bepaalde context en die context dienen wij mee te nemen in onze overweging. Er is al eerder getuigd door Johannes, die een fervent monotheïst was, dat Jezus het Woord is Die met God was en God was (1:1), dat alles dat ooit in bestaan kwam door het Woord geschapen werd (1:3), dat wij de Zoon dienen te eren zoals wij de Vader eren (5:23), dat Jezus ÉÉN is met de Vader in macht (10:30), dat Jezus YHWH is Wiens heerlijkheid Jesaja zag en waarover hij sprak in de weergave van zijn visioen (12:39-41), dat men tot Jezus kan bidden en Hij zal doen wat zij Hem vragen (14:14). Kortom, dit alles in ogenschouw nemend, blijkt nergens uit dat Jezus in wezen of essentie minder zou zijn dan de Vader. Het beste dat men hieruit kan halen, is dat er een functionele hiërarchie is binnen de Godheid. Wat ons dus brengt bij de tweede mogelijkheid: de Vader is slechts groter in verhoging en positie. En dat is ook niet raar. Jezus was op aarde, de Vader is in de hemel. Vandaar de nadruk van Jezus dat Hij naar de Vader gaat, naar de positie die Hij had voor de wereld bestond (17:5). Paulus geeft ons een beknopte omschrijving van hoe dit alles in zijn werk is gegaan:
5 Laat daarom die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was, 6 Die, terwijl Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn, 7 maar Zichzelf ontledigd heeft door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden. 8 En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood. (Filippenzen 2)
De geïnspireerde apostel Paulus zegt hier dus dat Jezus, voor zijn aardse bestaan, in de hemel bestond “in de gestalte Gods” en in die gestalte “aan God gelijk” was, zich niet aan deze gelijkheid aan God vastklampte, deze gelijkheid heeft opgegeven en zich geleegd heeft van Zijn goddelijke voorrechten om een gestalte van een slaaf aan te nemen en de mens gelijk te worden. De unitariër heeft moeite met deze interpretatie, want, zo stelt hij, het Griekse “morfe”, dat hier wordt vertaald als gestalte, betekent slechts dat hij uiterlijk als God bestond, dus het beeld van God was, maar niet in essentie God was. Is deze bewering gegrond? Het Griekse morfe heeft inderdaad te maken met het uiterlijk van iemand of iets, maar wel in de zin dat het uiterlijke een gelijknamige vertoning is van het innerlijke. Dus het uiterlijke weerspiegelt wat het innerlijke, het wezen, de substantie is. Want Paulus zegt ook in het volgende vers dat Jezus de morfe van een slaaf aangenomen heeft en een mens gelijk geworden is. Niemand zal zeggen dat Jezus er slechts uiterlijk als een mens uit heeft gezien zonder dat innerlijk niet ook te zijn. Ter illustratie:
Grieks: Morfe Theou – gestalte van God – aan God gelijk
Grieks: Morfe Doulou – gestalte van een slaaf – aan mens gelijk
Met andere woorden: Als de “morfe doulou” een gestalte van een slaaf inhoudt en tegelijk betekent dat Jezus in wezen gelijk aan de mens geworden is, conform zijn menselijke gestalte, dan betekent dit automatisch dat “morfe Theou” een gestalte van God inhoudt en tegelijk betekent dat Jezus ook in wezen gelijk is aan God, conform zijn Goddelijke gestalte. De Zoon heeft zich vervolgens dermate vernederd van deze gelijke positie die Hij had voor Zijn menswording dat Hij, als mens op aarde, niet anders kan dan erkennen dat de Vader groter is in verhoging en positie, dan Hij.
Een goed voorbeeld dat het verschil tussen de positie van de Vader en de Zoon weergeeft als functioneel en het verschil tussen de Zoon en engelen als zijnde in essentie en wezen is Hebreeën 1:4
4 Hij is zoveel meer geworden dan de engelen als de Naam die Hij als erfdeel ontvangen heeft, voortreffelijker is dan die van hen.
Jezus is superieur (κρείττων), ofwel beter, dan de engelen geworden nadat Hij zijn positie weer heeft ingenomen die Hij had voordat de wereld er was. Kortom, zoals de man het hoofd is van zijn vrouw slechts betekent dat de man slechts functioneel groter is dan de vrouw – en dat geenszins essentieel of wezenlijk geldt – en dat niet betekent dat de man meer mens is dan de vrouw of dat zij in mindere mate mens is als haar man (ze zijn daarin volkomen gelijk) zo is ook de Vader het hoofd van de Zoon en functioneel groter dan de Zoon, wat eveneens niet betekent dat de Vader meer God is dan de Zoon of dat de Zoon in mindere mate God is dan de Vader. Johannes 14:28 houdt dus niet in dat de Zoon niet God kan zijn omdat de Vader groter is dan Hij. Men erkent de functionele hiërarchie binnen de Drie-eenheid, deze doet verder echter niet af van de gelijke essentie van de Vader en de Zoon, zoals dat duidelijk geïllustreerd wordt door de woorden van de apostel Paulus.
Er zijn wel meer bezwaren die unitariërs te berde brengen wanneer het gaat om de Drie-eenheid, maar om die allemaal één voor één te behandelen zou een heel boekwerk beslaan. Maar ook die voorbeelden zijn in ieder geval niet voldoende om te bewijzen dat Jezus niet God is. In deel 4 zullen wij stilstaan bij de Godheid en Persoonlijkheid van de Geest.