Kent Jezus de dag van het Laatste Uur niet?

Een exegese van Mark 13:32 en Mattheus 24:36

Sommige mensen hebben de goddelijkheid van de Here Jezus Christus willen ondermijnen door te verwijzen naar twee passages uit de evangeliën van Markus en Mattheus. In deze teksten verklaart Jezus dat Hij Zelf niet weet wanneer de dag van het Laatste Uur zal komen, maar dat alleen de Vader dit weet. Critici concluderen dat Jezus niet Alwetend is en derhalve niet goddelijk kan zijn. Het is onze overtuiging dat een zorgvuldige studie van de genoemde passages zal laten zien dat deze geen onwetendheid aan de Here Jezus toedichten en dat zowel de Bijbel als de apostelen het tegenovergestelde leren.

“Maar van die dag of van die ure weet niemand, ook de engelen in de hemel niet, ook de Zoon niet, alleen de Vader.”

Augustinus: Weten = Onthullen

De Bijbel gebruikt het werkwoord ‘weten’ op een aantal verschillende manieren. Soms wordt het gebruikt om ‘proclameren’ te betekenen of ‘onthullen of ‘bekendmaken’. Het kan ook verwijzen naar een ‘weten op intieme wijze’ (Genesis 4:1, Amos 3:1-2). De vijfde-eeuwse kerkvader Augustinus van Hippo (stierf 430 A.D.) schreef dat ‘God weet’ in de Schrift soms ‘God onthult’ kan betekenen. Wanneer er in Markus 13:32 staat dat de Zoon de dag en het uur niet weet, betekent dit volgens Augustinus dat de Zoon de dag en het uur niet onthult. Verschillende patristische auteurs hadden deze visie.[1]

De beeldspraak-oplossing van Augustinus is een filologisch plausibele positie, vooral als we in acht nemen wat het Bijbelspraakregister van Strong ons vertelt over de verschillende betekenissen van het Koine Griekse woord ‘eídō’ (weten):

“εἴδω (eídō) A primary verb; used only in certain past tenses, the others being borrowed from the equivalent optanomai andhorao; properly, to see (literally or figuratively); by implication, (in the perfect tense only) to know: — be aware, behold, x can (+ not tell), consider, (have) know(-ledge), look (on), perceive, see, be sure, tell, understand, wish, wot.”[2]

Theoloog en auteur Francis X. Gumerlock somt de visie van Augustinus als volgt op:

“Wanneer Markus 13:32 zegt dat de Zoon de dag of het uur niet weet, zo zegt Augustinus, betekent het dat de Zoon de dag of het uur niet onthult. Ter ondersteuning hiervan gaf Augustinus het voorbeeld van Genesis 22:12, waar God Abraham testte in zijn gehoorzaamheid rondom het offeren van Izaak en toen zei: “Nu weet ik dat u mij vreest”. In werkelijkheid, bepleit Augustinus, groeide de Alwetende God niet in kennis. Het was een figuratieve manier om te zeggen: ‘Nu is het onthult dat u mij vreest.’ Augustinus citeerde Deuteronomium 13:3 als een tweede Bijbels voorbeeld van deze vorm van beeldspraak. Hier zei Mozes dat God de liefde van zijn volk zou testen via valse profeten. Hij schreef: “Want de HEERE, uw God, stelt u dan op de proef om te weten of u de HEERE, uw God, liefhebt met heel uw hart en met heel uw ziel”. Volgens Augustinus betekent de uitspraak ‘om te weten’ niet dat God zou groeien in kennis nadat de Israëlieten waren getest, maar dat er op dat moment zou worden onthuld of de kinderen van Israël hielden van God.”[3]

Behalve Genesis 22:12 en Deuteronomium 13:3 zijn er andere passages die deze kijk ondersteunen. Paulus schreef bijvoorbeeld aan de Korintiërs dat hij zich had ‘voorgenomen niets anders onder u te weten dan Jezus Christus, en Die gekruisigd’ (1 Korintiërs 2:2). Deze uitspraak kan niet worden opgevat als een claim van onwetendheid van alle andere zaken. We weten immers dat Paulus een geleerde van de Schrift was en tentenbouwer van beroep. De woorden van Paulus dienen derhalve te worden begrepen als het besluit om niets anders te proclameren, omdat hij wilde focussen op Jezus en Zijn kruisiging.

Een bijzonder intrigerend voorbeeld hiervan kan worden gevonden in het laatste Bijbelboek:

“En Zijn ogen waren als een vuurvlam en op Zijn hoofd waren vele diademen. Hij had een Naam, die opgeschreven was, en die niemand kent dan Hijzelf.” (Openbaring 19:12)

Dit vers spreekt zonder twijfel over de Zoon van God. Maar, in tegenstelling tot de genoemde passages in Mattheus en Markus, lijkt ditmaal de Zoon iets te weten waar de Vader geen weet van heeft. Tenminste, dat is wat een letterlijke lezing suggereert. Maar net als bij de gevallen in Genesis en Deuteronomium zal ook deze tekst door niemand worden opgevat als een bewijs tegen de alwetendheid van de Vader. Vandaar ook hier: de Zoon is de enige die deze naam onthult of proclameert. Dit lijkt een plausibele demonstratie van hoe de Zoon en de Vader bepaalde zaken, alleen, onthullen terwijl de andere Persoon er altijd vanaf weet in de meest letterlijke zin van het woord.

Deze interpretatie van Augustinus en anderen valt goed binnen de directe context van Markus 13:32, vervolgt Gumerlock. “Het voornaamste punt van dit stuk binnen de Olivet Discourse is de waarschuwing dat mensen te allen tijde gereed zijn, omdat de dag en het uur niet zijn onthuld. De woorden van Jezus over mensen die overvallen zullen raken zoals bij de zondvloed van Noach en Zijn gelijkenissen van de trouwe dienaar, de tien maagden en de talenten, doceren dit allemaal (vergelijk Mattheus 24:37-25:30).”

Daarnaast leert de Bijbel dat alle dingen, dus ook de Dag des Oordeels, door Jezus Christus heen worden gemaakt en dat Hij op die dag de rechter zal zijn (Colossenzen 1:16 en Handelingen 10:42). Daarom is het meer dan redelijk om te veronderstellen dat Hij volledige kennis heeft van het moment waarop die dag zal geschieden.[4]

Andere geleerden die deze visie hadden

Zoals de negentiende-eeuwse theoloog Adam Clarke benoemd in zijn exegese,[5] deelden verschillende van zijn tijdgenoten deze visie. Eén van hen was de geleerde James MacKnight, die het volgende schreef:

“Het kan vreemd overkomen dat de Zoon, die verklaarde dat Hij zou terugkomen voordat de generatie van toen verdween en wie middels profetie had gewezen naar verschillende tekenen waardoor de discipelen Zijn komst konden voorzien, de dag en het uur niet zou kennen, noch de specifieke tijd van Zijn eigen komst. Sommigen hebben dit probleem ondervangen door te veronderstellen dat onze Heer daar slechts als mens over zichzelf sprak. Maar de naam van de Vader, volgend op die van de Zoon, laat zien dat Hij over zichzelf sprak als de Zoon van God en niet de Zoon des mensen. Bovendien sluit de gradatie in de zin deze oplossing uit. Want de Zoon wordt genoemd ná de engelen en meteen vóór de Vader, waardoor Hij als meer verheven dan hen wordt verklaard, terwijl Hij dat niet is vanuit Zijn menselijke natuur; en daarom kan hier niet worden verondersteld dat hij sprak vanuit die natuur. De juiste vertaling van de passage biedt, denk ik, een betere oplossing. Het woord eido lijkt hier de lading te hebben die we ook zien bij de Hebreeuwse vervoeging die hiphil wordt genoemd. Bij werkwoorden die een actie aanduiden, wordt die actie  dan doorgegeven aan een ander. Hierdoor wordt eido, dat simpelweg ‘ik weet’ betekent, verandert in ‘ik maak dat een ander het weet’ of ‘ik verklaar’, wanneer het wordt gebruikt in de zin van een hiphilvervoeging. Er bestaat geen meningsverschil over het feit dat dit woord deze betekenis kan hebben, zie 1 Cor. 2:2 ‘Ik besloot onder u niets anders te weten (eido) dan Jesus Christus en Zijn kruisiging’, oftewel ‘Ik besloot onder u niets anders bekend te maken, te prediken, dan Jezus Christus’. Zo ook in de tekst, ‘Maar van die dag, en dat uur, maakt niemand het u bekend,’ niemand heeft de macht om het u te laten weten; zoals de uitspraak in Matt. 20:23: ‘Het is niet aan mij om die te geven/bepalen,’ duidt op ‘Het is niet in mijn macht om te geven’, – ‘nee, niet de engelen, noch de Zoon, maar de Vader.’ Geen man of engel, zelfs niet de Zoon zelf, kan de dag en het uur van de vernietiging van Jerusalem aan u onthullen; omdat de Vader bepaalde dat het niet zal worden onthuld. De goddelijke wijsheid bepaalde dat het beter is om de exacte periode van de vernietiging van Jerusalem te verbergen voor de discipelen, zodat zij een noodzaak blijven voelen waardoor zij constant op hun hoede zijn. En deze waakzaamheid was met name in die tijd noodzakelijk, omdat het succes van het Evangelie in grote mate afhing van de activiteit en de voorbeeldige levens van zij die er het eerst over moesten communiceren.”[6]

Hoe interpreteerden de discipelen deze uitspraak?

Om deze kwestie helemaal te verzegelen, zullen we aantonen dat de apostelen zelf nooit naar Jezus’ woorden hebben geluisterd als een claim van onwetendheid. Van hedendaagse Bijbelgeleerden weten we dat het evangelie van Markus het eerst werd geschreven, gevolgd door de evangeliën van Mattheus en Lukas en als laatste dat van Johannes. In Johannes dichten de apostelen Jezus nog steeds alle kennis toe:

“Nu weten wij dat U alles weet en dat het voor U niet nodig is dat iemand U vragen stelt. Hierom geloven wij dat U van God uitgegaan bent.” (Johannes 16:30)

“Hij zei voor de derde keer tegen hem: Simon, zoon van Jona, houdt u van Mij? Petrus werd bedroefd, omdat Hij voor de derde keer tegen hem zei: Houdt u van Mij? En hij zei tegen Hem: Heere, U weet alle dingen, U weet dat ik van U houd. Jezus zei tegen hem: Weid Mijn schapen.” (Johannes 21:17)

Als we meewegen dat de discipelen de ik-weet-niet woorden uit Jezus’ mond hoorden komen, eerst in Markus en later in Mattheus, wordt het helder dat bovenstaande citaten in Johannes erop duiden dat zij Diens uitspraken nooit hebben opgevat als een impliciete claim van onwetendheid.

De wijsheid achter het feit dat wij het Laatste Uur niet kennen

Naast van het feit dat alleen de Vader de dag van het Laatste Uur onthuld, is er nog een plausibele motivatie achter het feit dat Jezus de exacte datum van deze gebeurtenissen niet deelt. Aartsbisschop Michael Sheehan behandelde dit als volgt:

“In Mattheus 24:36 en Markus 13:32 legt Jezus Zijn discipelen uit dat het geen deel uitmaakt van Zijn missie om de tijd van de Dag des Oordeels te onthullen. Hiermee ontmoedigt hij Zijn discipelen, en ons, om te vragen wanneer die dag zal komen. Jezus doet dit middels een manier van spreken waar zijn discipelen bekend mee waren en die herkenbaar is voor mensen die de Bijbel goed kennen, zoals ik hierboven kort heb uitgelegd. Na Zijn opstanding vertelt Jezus Zijn discipelen dat het niet aan hen gegeven is om de tijden en perioden te weten die door God zijn vastgesteld (Handelingen 1:6-7).”[7]

Iedereen begrijpt hoe desastreus het zou zijn wanneer Jezus de exacte datum van het Laatste Uur zou prijsgeven. De mensen zouden lui worden en de neiging hebben om te wachten tot die dag dichtbij is, voordat ze zich voorbereiden op de dag dat de Bruidegom Zijn bruid komt halen. Het is dan ook geen verrassing dat Jezus, meteen na Zijn uitleg over het feit dat alleen de Vader de dag van het Laatste Uur zal onthullen, ons waarschuwt:

“Wees dan waakzaam, want u weet niet op welk moment uw Heere komen zal. Maar weet dit, dat als de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij waakzaam geweest zou zijn, en niet in zijn huis zou hebben laten inbreken. Weest ook u daarom bereid, want op een uur waarop u het niet zou denken, zal de Zoon des mensen komen.” (Mattheus 24:42-44)

Inconsistente Islamitische kritiek

Naast eenheidsgelovige christenen gaan ook moslims regelmatig op deze teksten staan om te bewijzen dat Jezus volgens de Bijbel niet goddelijk is. In hun geval is er voor christenen een effectieve manier om deze kritiek te pareren middels een beroep op consistentie.

In de Koran wordt regelmatig verklaard dat Allah iets te weten komt of nog zal weten, bijvoorbeeld omdat Allah mensen test met betrekking tot de oprechtheid van hun geloof. Voorbeelden hiervan zijn soera 2 vers 143 en soera 5 vers 94.[8] Het grootste deel van de 35, volgens islamawakened.com, meest geaccepteerde Koranvertalingen hebben geen moeite met de letterlijke implicatie dat Allah kan groeien in kennis, aangezien zij ‘weten’ hanteren.[9] Exegeten van de Koran (Mufasiroen) hebben echter verschillende inspanningen gedaan om hun lezers te verzekeren dat zulke passages eigenlijk betekenen dat Allah het resultaat van zijn test ‘bekendmaakt’ of zelfs ‘laat zien’.[10]

Als hetzelfde “probleem” gevonden wordt in de Koran, kunnen moslims de christelijke oplossing voor Deuteronomium 13:3, waar God Zijn mensen zegt te testen middels valse profeten, ongetwijfeld accepteren. Op dezelfde manier werkt de oplossing voor Markus 13:32 en Mattheus 24:36, waar volgens dezelfde maatstaf bedoeld wordt dat Jezus de dag van het Laatste Uur niet ‘bekendmaakt’. Dit moet voor moslims geen moeilijke keuze zijn. Immers, wanneer zij van christenen eisen dat zij alleen de letterlijke tekst accepteren en alle hermeneutiek afwijzen, kunnen zij niet terugkeren naar de Koran zonder te ontkennen dat Allah, volgens dezelfde standaard, meerdere malen in de historie is gegroeid in zijn kennis.

Een andere interessante waarneming die men kan opwerpen wanneer moslims hen confronteren, is de gradatie in de genoemde Bijbelpassages, zoals reeds genoemd door James MacKnight. Jezus rolde een bepaalde hiërarchie uit, toen Hij uitlegde dat “van die dag niemand (1) weet, niet de engelen (2), niet de Zoon (3) maar de Vader (4).” Moslims die deze passage als waarheid accepteren, dienen dan ook te erkennen dat Jezus Zichzelf plaatst boven de creatie (mensen en engelen). Categorisch gezien, kun je daarna alleen nog de kant op van de goddelijke essentie die de Zoon en de Vader delen. Bovendien, als Jezus Zichzelf slechts als een mens zag, zou het dubbelop zijn wanneer Hij Zijn eigen naam zou noemen nadat hij de mensheid al liet passeren.

Bedenk ook dat moslims de neiging hebben om de door hun gekozen Bijbelpassages weg te laten uit de context van het boek of zelfs het hoofdstuk waarin ze die vonden. Hetzelfde zien we bij Markus 13, waarvan vers 27 zegt dat de Zoon des mensen (Jezus) “Zijn engelen zal uitzenden en Zijn uitverkorenen bijeen zal brengen uit de vier windstreken, van het uiterste van de aarde tot het uiterste van de hemel.” Het spreekt voor zich dat een profeet zulke woorden nooit kan uitspreken. Sterker nog, moslims moeten zelfs een deel van het vers, waarvan zij de waarheid claimen te kennen, afwijzen aangezien zij de Almachtige God nooit kunnen beschouwen als de Vader.[11]

Conclusie

We concluderen dat Markus 13:32 en Mattheus 24:36 kunnen, en volgens ons moeten, worden geïnterpreteerd als verzen die geen enkele onwetendheid suggereren aan de kant van Jezus Christus. Zoals we hebben laten zien is dit filologisch en contextueel gezien de meest solide interpretatie.

 

Voetnoten

[1] Gumerlock, Francis X.; ‘Mark 13:32 and Christ’s Supposed Ignorance: Four Patristic Solutions’; Trinity Journal 28 (2007): 205-213; link

[2] Strong’s Exhaustive Concordance; G1492; link

[3] Gumerlock

[4] Aquinas, Thomas; ‘SUMMA THEOLOGICA’, 3rd Part, Question 10, Article 2, Reply to Objection 1; link

[5] Clarke, Adam; ‘Clarke’s Commentary’, Volume V; link

[6] MacKnight, James; ‘A Harmony of the Four Gospels: in which the natural order of each is preserved’, fifth edition, volume II; Strahan and Spottiswoode, Printers-Street, London; p. 435

[7] Archbishop Sheehan, Michael; ‘Apologetics and Catholic Doctrine, A new edition revised by Fr Peter Joseph’, The Saint Austin Press, London, 2001, p. 384-385

[8] Zie de Koran: 2:143, 3:140, 3:142, 3:166, 3:167, 5:94, 18:12, 29:3, 29:11, 34:21, 47:31, 57:25, 72:28

[9] https://www.islamawakened.com/quran/72/28/; zie ook hier onze tabel van alle verzen en hoe vaak vertalers ‘know’ hebben gehanteerd (inzoomen om goed te lezen)

[10] Zie bijvoorbeeld Tafsir Kashani, Tafsir al-Jalalayn en Tanwir al-Miqbas min Tafsir Ibn ‘Abbas aangaande soera Al-Baqarah (2) vers 143, met betrekking tot “and We did no tappoint the direction you were facing, except that We might know…”; link 1, link 2, link 3.

[11] Zie o.a. soera 112 vers 3-4 en soera 5 vers 18