Wat heeft er echt plaatsgevonden tijdens het Concilie van Nicea?
door dr. James White
Samenvatting
Het Concilie van Nicea wordt heel vaak verkeerd voorgesteld door culten en andere religieuze bewegingen. Het echte onderwerp van het concilie was duidelijk en zonder twijfel de relatie tussen de Vader en de Zoon. Is Christus een creatie of daadwerkelijk God? Het concilie zei dat Hij daadwerkelijk God is. En toch gaven tegenstanders van de goddelijkheid van Jezus de strijd niet op na het besluit van het concilie. Sterker nog, ze slaagden er bijna in om de bevestiging van Nicea over de goddelijkheid van Jezus te laten vernietigen. Maar getrouwe Christenen zoals Athanasius bleven de waarheid verdedigen en uiteindelijk zegevierde waarheid boven dwaling.
De conversatie werd snel intenser. “Je kunt niet alleen op de Bijbel vertrouwen,” zei mijn Mormoonse kennis, “omdat je niet zeker weet welke boeken ertoe behoren. Want een groepje mannen kwam samen op het Concilie van Nicea en bepaalde wat het canon van de Schrift zou worden, waarbij ze boeken uitkozen en anderen weigerden.” Een paar mensen luisterden mee met het gesprek in de Zuid Poort van de Mormoonse Tempel in Salt Lake City. Het was de Algemene Conferentie van de LDS en ik hoorde wederom dat het Concilie van Nicea werd gepresenteerd als het moment in de historie waarop er “iets misging”, omdat een groep naam- en gezichtsloze mannen voor mij “besloten” wat ik behoor te geloven. Ik corrigeerde hen snel omtrent Nicea: Niets werd besloten, of zelfs gezegd, over het canon van de Schrift tijdens dat concilie. ¹
Ik werd eraan herinnerd hoe vaak de kreet “het Concilie van Nicea” wordt gebruikt als een beschuldiging door zij die het Christelijke geloof verwerpen. New Agers beweren vaak dat het concilie de leerstelling van reïncarnatie uit de Bijbel verwijderde.² En natuurlijk wijzen ook Jehova’s Getuigen en andere critici van de goddelijkheid van Jezus naar het concilie als het “begin van de Drie-eenheid” of de “eerste keer dat de goddelijkheid van Christus werd uitgedragen als Orthodoxe leerstelling.” Anderen zien het als het begin van de vereniging van kerk en staat met het oog op de participatie van de Romeinse keizer, Constantijn. Sommigen zeggen zelfs dat het concilie het begin was van de Rooms-Katholieke kerk.
DE ACHTERGROND
Behalve het apostolische concilie in Jeruzalem, zoals beschreven in Handelingen 15, is er geen belangrijker concilie dan dat van Nicea in 325 wat betreft haar omvang en focus. Luther noemde Nicea “het meest heilige der concilies.”³ Toen het begon op 19 juni 325 was het vuur van de christenvervolging nog maar net afgekoeld. Het Romeinse Rijk was onsuccesvol gebleken in haar pogingen om het Christelijk geloof van de kaart te vegen. Veertien jaren waren voorbijgegaan sinds de laatste vervolgingen onder keizer Galerius tot een einde kwamen. Vele van de mannen die het Concilie van Nicea bevolkten, droegen op hun lichamen de littekens van deze vervolging. Zij waren bereid geweest te lijden voor de Naam van Christus.
Het concilie werd opgeroepen door de keizer, Constantijn. Leidende bisschoppen in de kerk hadden ingestemd met participatie. Zo serieus was de kwestie. Om te begrijpen waarom het eerste universele concilie opgeroepen werd, moeten we terug naar het jaar 318 na Christus. In een dikbevolkte buitenwijk van Alexandrië genaamd Baucalis, begon een populaire ouderling genaamd Arius te doceren in oppositie tegen de bisschop van Alexandrië, Alexander. Hij was het specifiek oneens met de stelling dat Jezus, de Zoon van God, eeuwig bestaat, zijnde eeuwig “gegenereerd” door de Vader. Arius beweerde dat “er een tijd was waarin de Zoon niet bestond.” Christus moest worden gerekend tot de creatie – hoog verheven, zeer zeker, maar niettemin gecreëerd. Alexander verdedigde echter zijn positie en het was niet lang daarna dat Arius tot een ketter werd verklaard tijdens een lokaal concilie in 321.
Daar was het niet mee gedaan. Arius verhuisde simpelweg naar Palestina en begon zijn ideeën daar te verspreiden. Alexander schreef brieven aan de kerken in dat gebied waarin hij hen waarschuwde voor mensen die hij “Exukontians” noemde, afkomstig uit een Griekse uitdrukking dat “uit het niets” betekent. Arius leerde namelijk dat de Zoon van God gecreëerd was “uit het niets.” Arius vond een publiek voor zijn leerstellingen en binnen een aantal jaar raakte het debat zo verhit dat het onder de aandacht van keizer Constantijn kwam.
Nu hij zijn houvast op het Romeinse rijk had verstevigd, was het Constantijn eraan gelegen om op iedere mogelijke wijze eenheid te promoten. Hij besefte dat een schisma in de Christelijke kerk zou bijdragen aan de instabiele factoren binnen zijn rijk en hij ondernam actie om het probleem op te lossen.⁴ Hoewel hij ondersteuning vond bij mannen als Hosius, de bisschop van Cordova en Eusebius van Caesarea, was het Constantijn zelf die het concilie officieel opriep.⁵
DE PARTICIPANTEN EN HUN VISIES
Het concilie van Nicea was voornamelijk Oosters. Volgens de tradities waren er 318 bisschoppen aanwezig, hoewel de meeste historici geloven dat dit nummer aan de hoge kant is. De overgrote meerderheid kwam uit het Oosten, met minder dan een dozijn om de rest van het Rijk te vertegenwoordigen.
Het concilie was gescheiden in drie groepen. Arius was aanwezig op bevel van de Keizer, samen met een aantal van zijn volgelingen. De voornaamste hiervan waren twee Egyptische bisschoppen, Theonas en Secundus, en Eusebius van Nicomedia. Deze groep representeerde de visie dat Christus van een andere substantie (Grieks: heteroousios) is dan de Vader, oftewel, dat Hij geschapen is.
De “orthodoxe” groep werd voornamelijk geleid door Hosius van Cordova en Alexander van Alexandrië (bijgestaan door zijn briljante jonge secretaris, die later de voorvechter van de Niceaanse positie werd, Athanasius⁶). Zij representeerden de positie dat Christus van dezelfde substantie (Grieks: homo-ousios⁷) was als de Vader, oftewel, dat Hij eeuwig gedeeld heeft in de enige essentie die God is en dat in volledige goddelijkheid.
De “middenpartij”, geleid door Eusebius van Caesarea (en sindsdien vaak aangeduid als de “Eusebiaanse partij”), wantrouwden de term homoousios, voornamelijk omdat het in de voorgaande eeuw was gebruikt door de modalistische⁸ heiden Sabbellius en anderen die de dwaling doceerden dat de Vader en de Zoon één persoon waren. Deze middenpartij aanvaarde met de orthodoxe partij dat Jezus volledig God was, maar waren bezorgd dat de term homoousios verkeerd zou kunnen worden begrepen en op die manier steun bood aan het incorrecte idee dat de Vader en de Zoon één persoon zijn. De middenpartij presenteerde daarom het idee dat de Zoon van gelijksoortige substantie (Grieks: homoiousios) als de Vader was. Hiermee hoopten ze zowel de dwaling van Arius als het gevaar van Sabellianisme te vermijden, die werden gezien in de term homoousios.
DE ROL VAN CONSTANTIJN
We zijn voor een groot deel afhankelijk van de woorden van Eusebius van Caesarea voor onze kennis van veel van de gebeurtenissen tijdens het concilie. Dit valt enigszins te betreuren, want Eusebius, de eerste “kerkhistoricus,” was een partijdige participant. Historici onderkennen dat zijn standpunt is beïnvloed door zijn begeerte om de gunst te ontvangen van de keizer en door zijn eigen politieke en theologische doelen en posities. Zo noemt Philip Schaff Eusebius’ omschrijving van de entree van de keizer een stukje “prijzende vleierij.”⁹ Eusebius presenteert Constantijn met de hoogst mogelijke termen om zo zijn eigen positie te verbeteren.
Wat was nu echt de rol van Constantijn? Het wordt vaak beweerd (met name door Jehova’s Getuigen, bijvoorbeeld) dat Constantijn om één of andere reden het “van-dezelfde-substantie” standpunt heeft opgedrongen aan het concilie,¹º of op zijn minst heeft gezorgd dat het zou worden aangenomen. Dat is echter niet het geval. Er bestaat geen twijfel over de vraag of Constantijn een verenigde kerk wenste na het Concilie van Nicea. Maar hij was geen theoloog. Ook interesseerde het hem niet echt op wat voor fundament die eenheid zou worden gebouwd. Latere gebeurtenissen tonen dat hij geen bijzondere inzet had bij de term homoousios en bereid was er vanaf te stappen als hij zou denken dat dit voordelig zou uitpakken. Zoals Schaff terecht opmerkt over de term zelf, “Het woord…was geen uitvinding van het concilie van Nicea en ook niet van Constantijn, maar was daarvoor ontstaan in theologische taal, en komt zelfs voor in Origen [185-254] en onder de Gnostici…” ¹¹ Constantijn is niet de bron van de term en het concilie heeft de term niet op zijn bevel aangenomen.
HET BESLUIT EN DE GELOOFSBELIJDENIS
Het is niet ingewikkeld om de waarheid te achterhalen omtrent de wijze waarop het concilie kwam tot het gebruik van de term. Athanasius merkt op dat de bijeengekomen bisschoppen de oprechte begeerte hadden om hun geloof zoveel mogelijk te verwoorden met Bijbels taalgebruik, hetgeen zij probeerden. Maar steeds wanneer zij een verklaring ter tafel brachten die beperkt was tot uitsluitend Bijbelse termen, vonden de Arianen een manier om deze zo te “lezen” dat ermee kon worden ingestemd. ¹² Zo werden zij gedwongen in te zien dat er een term moest worden gebruikt die niet verkeerd kon worden begrepen en een duidelijk onderscheid maakte tussen een geloof in de volledige goddelijkheid van Christus en al die andere standpunten die dat geloof zouden schaden. Daarom legden zij nadruk op de term homoousios als zijnde compleet tegengesteld aan het Ariaanse standpunt en tegelijkertijd een weerspiegeling van de Schriftuurlijke waarheid dat Jezus Christus geen schepping is maar volledig God; geïncarneerde godheid.
De “orthodoxe” partij moest aan de “middenpartij” duidelijk maken dat zij met het gebruik van de term homoousios op geen enkele manier hulp en troost boden aan de modalisten en Sabellianen in het Oosten die, zelfs tot in de tijd van Nicea, waren doorgegaan met het verspreiden van hun dwalingen. Ze sloten geen compromissen omtrent het bestaan van drie Personen, maar beschermden de volle godheid van de Personen – en in het bijzonder de Zoon.¹³ De daaruit volgende geloofsbelijdenis, ondertekend door iedereen behalve Arius en twee bisschoppen, was uitermate helder in haar positie:
“We geloven…in één Heer Jezus Christus, de Zoon van God, geboren uit de Vader, eniggeboren, oftewel, van de substantie van de Vader, God van God, licht van licht, ware God van ware God, voortgebracht, niet geschapen, één substantie (homoousios) met de Vader, door Wie alle dingen werden gemaakt…”
De geloofsbelijdenis bevatte ook de “anathema” (lees: veroordeling) van zij die deze waarheden verwierpen. En voor het eerst zouden dergelijke anathema’s civielrechtelijke gevolgen met zich meebrengen. Arius en sommige van zijn volgelingen werden verbannen, weliswaar voor korte tijd. Dit schiep een precedent dat uiteindelijk grote impact zou hebben op cultuur en kerk, maar tevens een kwestie die losstaat van de theologische proclamatie van het concilie.
Nicea voegde niets “nieuws” toe met deze geloofsbelijdenis. Geloof in de godheid van Christus was al zo oud als de apostelen zelf, die deze waarheid telkens weer verkondigden.¹⁴ Referenties naar de volle godheid van Christus zijn er in overvloed tijdens de periode voor het Concilie van Nicea. Ignatius (gestorven 108 na Chr.), de grote martelaars bisschop van Antiochië, kon gemakkelijk spreken van Jezus Christus als God aan het begin van de tweede eeuw. Meer dan eens spreekt Ignatius over Jezus Christus als “onze God.”¹⁵ Hij kon Polycarpus in zijn brieven aansporen om “Hem te verwachten die staat boven ieder seizoen, de Eeuwige, de Ongeziene (die voor ons zichtbaar werd!), de Ontastbare, Onoverkomelijke, (die voor ons leed!), die op alle manieren verdroeg voor ons.”¹⁶ Ignatius toont het hoogste aanzien van Christus in een zeer vroeg stadium, terwijl hij schrijft naar de Efeziërs: “Er is maar één geneesheer, van vlees en van geest, gegenereerd en niet-gegenereerd, God in man, waarlijk Leven in dood, Zoon van Maria en Zoon van God, eerst overkomelijk en dan onoverkomelijk, Jezus Christus onze God.”¹⁷
Melito van Sardis (170-180 na Chr.) was een veel minder bekende figuur, maar had een enorme gave om het geloof van de kerk in de Oudheid, aangaande de goddelijkheid van Christus, uit te drukken:
“En zo werd hij gehangen aan een boom en ook een inscriptie werd gegeven om aan te duiden wie er vermoord werd. Wie was het? Het is een bezwaarlijk ding om te zeggen en een uitermate vreesachtig ding om niet te zeggen. Maar luister toch, terwijl je schudt in het aanzicht van hij die de aarde liet schudden. Hij die alle dingen versnelde werd snel aan de boom vastgemaakt. De Meester is beledigd. God is vermoord. De Koning van Israël is vernietigd door een Israëlitische hand.”¹⁸
Nicea creëerde niet één of andere nieuwe doctrine of nieuw geloof, maar een heldere en expliciete definitie van waarheid, lijnrecht tegenover de dwaling. Het concilie had geen vooringenomen gedachte dat zij met hun samenkomst één of andere sacramentele macht hadden om geloofspunten te definiëren: ze streefden het na om Bijbelse waarheden te verduidelijken en niet om zichzelf aan het voorfront te plaatsen en zichzelf te benoemen tot een tweede bron van autoriteit (naast de Bijbel).
Dit kan duidelijk worden gezien in het feit dat Athanasius het concilie van Nicea verdedigde op basis van haar harmonie met de Schrift. Niet op basis van de gedachte dat het concilie een op zichzelf staande autoriteit heeft. Let op zijn woorden: “Verwaand renden zij dan rond met het voorwendsel dat zij een concilie eisten omwille van het geloof; want de goddelijke Schrift is toereikend boven alle dingen; maar als een concilie dan nodig is, dan zijn daar de werken van de Vaderen, want de bisschoppen van Nicea hebben dit aspect niet genegeerd, maar verwoordden de doctrines zo precies dat wie hun woorden eerlijk leest, herinnerd zal worden aan de religie richting Christus zoals verkondigd in de goddelijke Schrift.”¹⁹
De relatie tussen de toereikende Schrift en de bisschoppen van Nicea dient met zorg te worden bekeken. De Schrift is niet ontoereikend gemaakt door het concilie; de woorden van het concilie “herinneren” aan de “religie richting Christus zoals verkondigd in de goddelijke Schrift.” Uiteraard maakt dit duidelijk dat de autoriteit van het concilie is afgeleid van haar trouw aan de Schrift.
CANON #6
Hoewel de geloofsbelijdenis de centrale daad van het concilie was, is dit niet het enige dat de bisschoppen bereikten met hun samenkomst. Twintig canons werden gepresenteerd die handelden over verschillende disciplinaire kwesties binnen de kerk. Vandaag de dag gaat de meeste aandacht uit naar de zesde, die het volgende weergeeft:
“Laat de antieke gebruiken in Egypte, Libië en Pentapolis prevaleren, dat de bisschop van Alexandrië rechtsbevoegdheid heeft in al deze zaken, zoals dit ook gebruikelijk is voor de bisschop van Rome. En laat ook in Antiochië en andere provincies de kerken hun privileges behouden.”²º
Deze canon is significant omdat het demonstreert dat er op dat moment geen concept was van een universeel hoofd van de kerk met rechtsbevoegdheid over de rest. Hoewel de Roomse bisschoppen later een dergelijke autoriteit claimden, wat resulteerde in de ontwikkeling van het pausdom, keek geen Christen in die tijd naar één individu of kerk als de hoogste autoriteit. Dit is belangrijk omdat we vaak de bewering horen dat de Drie-eenheid, of de definitie van Nicea van de goddelijkheid van Christus, een “Rooms-katholiek” concept is dat werd “opgedrongen” aan de kerk door de paus. Het feit is echter dat toen de bisschoppen bijeenkwamen in Nicea, zij de bisschop van Rome niet erkenden als meer dan de leider van de meest invloedrijke kerk in het Westen.²¹
DE NASLEEP
Moderne Christenen hebben vaak de impressie dat concilies uit de oudheid de absolute heerschappij hadden en dat alle controverse ophield nadat zij “het besluit” hadden genomen. Dit is niet het geval. Hoewel Nicea wordt gezien als één van de grootste van de concilies, moest het hard vechten voor acceptatie. De basis van haar uiteindelijke overwinning was niet de macht van de politiek noch de goedkeuring van gevestigde religie. Er was één reden waarom de definitie van Nicea overwon: haar trouw aan de getuigenis van de Schrift.
Tijdens de zes decennia tussen het Concilie van Nicea en het Concilie van Constantinopel in 381, had het Arianisme vele overwinningen. Er waren perioden waarin Ariaanse bisschoppen de meerderheid hadden van de zichtbare kerkelijke hiërarchie. Voornamelijk dankzij de dwang van politieke macht, zochten de sympathisanten van Arius al snel een manier om de veroordeling van Arius en zijn theologie op te heffen. Eusebius van Nicomedia en anderen probeerden Nicea te laten terugdraaien. En gedurende een aantal decennia leek dat te gaan lukken. Constantijn nam een compromitterende stelling aan onder invloed van verschillende bronnen, inclusief Eusebius van Caesarea en een politiek verwoordde “confessie” van Arius. Constantijn zette weinig in op de definitie van Nicea zelf: hij immers was op en top politicus. Na zijn dood regeerde zijn tweede zoon, Constantius II, in het Oosten en hij gaf grote steun aan het Arianisme. Verenigd door hun afwijzing van de homoousion, werkten semi-Arianen en Arianen samen om een gemeenschappelijke vijand te onttronen, wat bijna altijd gepaard ging met de politieke macht aan hun zijde.
Onder Constantius II kwam concilie na concilie samen op allerlei plaatsen. Deze activiteiten waren zo verwoed dat een commentator schreef dat “de grote wegen bedekt waren met galopperende bisschoppen.” ²² Maar nog belangrijker is het feit dat regionale concilies die werden gehouden in Ariminum, Seleucia en Sirmium Ariaanse en semi-Ariaanse geloofsbelijdenissen presenteerden, waarbij veel leiders gedwongen waren deze aan te nemen. Zelfs Liberius, bisschop van Rome, die was verwijderd van zijn positie als bisshop en terug wilde, werd verleidt tot het instemmen en een compromis te maken in deze kwestie. ²³
In de decennia na Nicea werd Athanasius, die kort na het concilie bisschop van Alexandrië was geworden, vijf keer verwijderd van zijn positie. Eens onder dwang van 5000 soldaten die door de voordeur kwamen terwijl hij door de achterdeur kon ontsnappen! Hosius, nu bijna 100 jaar oud, werd ook door keizerlijke dreiging gedwongen om een compromis te sluiten door ruimte te geven aan Ariaanse ideeën. Tegen het einde van het zesde decennium van de eeuw leek het erop dat Nicea zou worden verslagen. Jerome zou deze historische periode later beschrijven als een tijd waarin “de wereld kreunde en zich verwonderde over het feit dat zij Ariaans was geworden.” ²⁴
En toch, te midden van die duisternis, bleef een eenzame stem sterk overeind. Zonder angst, betogend vanuit de Schrift, ter berisping van de dwaling, vanuit een toevluchtsoord in de woestijn langs de Nijl of in de drukke voorsteden rond Alexandrië, zette Athanasius de strijd voort. Zijn onwil om opzij te gaan – zelfs toen hij verbannen werd door de keizer, uit de gemeenschap gezet door de gevestigde kerk en veroordeeld door lokale concilies en bisschoppen – stond aan de wieg van de uitdrukking Athanasius contra mundum: “Athanasius tegen de wereld.” Ervan overtuigd dat de Schrift toereikend is boven alles,²⁵ handelde Athanasius als een echte “Protestant” van zijn dagen. ²⁶ Athanasius protesteerde tegen de consensus van de gevestigde kerk omdat hij zich daartoe gedwongen voelde door de autoriteit van de Schrift. Athanasius zou, op sommige van die eenzame dagen van ballingschap, gemakkelijk begrepen kunnen hebben wat Wycliffe duizend jaar later zo zeggen: “Als we honderd pauzen hadden en al de broeders kardinalen waren, zouden wij ons eens te meer richten tot de wet van het Evangelie, in plaats van al die massa.” ²⁷
Bewegingen die leunen op politieke gunst (en niet op Gods waarheid) sterven. En dit is gebeurd met het Arianisme. Precies op het moment dat het leek alsof de Arianen hun greep op het rijk hadden verzegeld, keerden zij zich tot interne worstelingen en vernietigden zij elkaar zelfs in letterlijke zin. En zij hadden geen trouwe Athanasius in de gelederen. Het was dan ook niet veel later dat het tij zich tegen hen keerde. Tegen 381 kon het concilie van Constantinopel zonder terughoudendheid opnieuw de geloofsbelijdenis van Nicea bekrachtigen, compleet met de homoousious clausule. De volle godheid van Christus was bevestigd. Niet omdat Nicea het had bepaald, maar omdat God het zo heeft geopenbaard. De autoriteit van Nicea rustte namelijk op de stevige fundering van de Schrift. Een eeuw na Nicea treffen we de grote bisschop van Hippo aan, Augustinus, aan die schrijft aan Maximin, een Ariaan: “Ik moet jou de autoriteit van Nicea niet boven het hoofd hangen, noch jij mij die van Ariminum; ik ontken de één zoals jij de ander; maar laat ons gemeenschappelijke grond zoeken die ons beiden bekend is – de getuigenis van de Heilige Schrift.” ²⁸
NICEA VANDAAG
Waarom geloven Christenen vandaag de dag in de goddelijkheid van Christus? Is het omdat zij ertoe werden gedwongen door opgelegde theologische regels door concilies en pausen? Nee, het is zo vanwege het feit dat de Schrift deze waarheid leert. Wanneer orthodoxe gelovigen de validiteit van de geloofsbelijdenis van Nicea belijden, dan belijden ze een kernachtige, heldere presentatie van Schriftuurlijke waarheid. De autoriteit van de geloofsbelijdenis van Nicea, inclusief haar bewering omtrent de homoousion, wordt niet gevonden in een bepaald concept van de onfeilbare kerk, maar in de trouw van de geloofsbelijdenis aan Schriftuurlijke openbaring. Het spreekt met de stem van de apostelen omdat het de waarheid spreekt zoals zij deze predikten. Moderne Christenen mogen dankbaar zijn voor de getuigenis van Athanasius die stond voor deze waarheden terwijl de grote meerderheid lijnrecht tegenover hem stond. In deze tijd zouden wij vaak naar dit voorbeeld moeten terugkijken.
James R. White is een geleerde aan the College of Christian Studies, Grand Canyon University, een adjunct professor aan Golden Gate Baptist Theological Seminary (AZ Campus) en Faraston Theological Seminary, en Bestuuder van Alpha & Omega Ministries in Phoenix, Arizona, VS.
VOETNOTEN
¹ Het Concilie van Nicea heeft zich niet uitgesproken over het canon van de Schrift. Sterker nog, enkel regionale concilies hebben zich over dit onderwerp uitgelaten (Hippo in 393, Carthage in 397) veel later daarna. Het Nieuwe Testament canon ontwikkelde zich in het bewustzijn van de kerk na een verloop van tijd, net zoals het canon van het Oude Testament. Zie Don Kistler, ed., Sola Scriptura: The Protestant Position on the Bible (Morgan, PA: Soli Deo Gloria Publications, 1995).
² Zie Joseph P. Gudel, Robert M. Bowman, Jr., and Dan R. Schlesinger, Reincarnation — Did the Church Suppress It?, Christian Research Journal, Summer 1987, 8-12.
ᶟ Gordon Rupp, Luther’s Progress to the Diet of Worms (New York: Harper and Row Publishers, 1964), 66.
⁴ Er is veel geschreven over het geloof van Constantijn en zijn “bekering” naar het Christendom. Sommigen schrijven hem hoge motieven toe voor zijn betrokkenheid bij Nicea; anderen zien hem als iemand die slechts politieke doelen nastreefde. In beide gevallen is het zo dat we niet hoeven te beslissen over de validiteit van zijn eigen geloof, want de bepalingen van het Concilie van Nicea omtrent de natuur van de Zoon werden niet gedicteerd door Constantijn. En zelfs na het concilie bewijs hij dat hij bereid was te “compromitteren” aangaande dit onderwerp, allemaal omwille van politieke eenheid. De echte strijd over de goddelijkheid van Christus werd uitgevochten in de schaduw en wel op een platform dat hij slechts bij vlagen kon begrijpen, laat staan domineren.
⁵ In latere eeuwen werd het ondenkbaar geacht dat een kerkelijk concilie door iemand anders dan de bisschop van Rome, de paus, zou kunnen worden opgeroepen. Vandaar dat lang na Nicea, in het jaar 680, het verhaal begon te circuleren dat het daadwerkelijk de bisschop van Rome was die het concilie van Nicea destijds had opgeroepen. En zelfs tot vandaag de dag proberen sommigen dit historische anachronisme nieuw leven in te blazen, door te beweren dat de twee presbyterianen (Victor en Vincentius) die de oude bisschop van Rome (Sylvester) vertegenwoordigden eigenlijk optraden als voorzitters van het concilie. Zie Philip Schaff’s commentaar in zijn ‘History of the Christian Church (Grand Rapids: Eerdmans, 1985), 3:335.
⁶ De rol van Athanasius tijdens het concilie is onderwerp van verhit debat. Als secretaris zou hij, volgens latere standaarden, niet eens mogen meestemmen. Maar zijn genialiteit werd op dat moment reeds gezien en het zou later op zijn schouders komen om de bepalingen van het concilie te verdedigen, hetgeen zijn levenswerk zou worden.
⁷ De Latijnse vertaling is consubstantialis, consubstantial, wat de gangbare vertolking is van de term in Engelse versies van de uiteindelijke vorm van de geloofsbelijdenis van Nicea.
⁸ Modalisme is het geloof dat God bestaat uit één Persoon, die soms optreedt als de Vader en op andere momenten als de Zoon en op weer andere momenten als de Heilige Geest. Modalisme ontkent de Drie-eenheid, dat zegt dat er drie Personen zijn die eeuwig hebben bestaan.
⁹ Schaff, 3:624.
¹º De enige basis die kan worden gepresenteerd voor zo’n idee wordt gevonden in een brief, geschreven tijdens het concilie werd geschreven door Eusebius van Caesarea aan de kerk van zijn woonplaats, waarin hij uitlegt waarom hij uiteindelijk inbond en zijn handtekening onder de geloofsbelijdenis plaatste en instemde met de term homoousios. Op enig moment schrijft Eusebius dat Constantijn “de anderen aanmoedigde om te tekenen en zo in te stemmen met de leerstelling, maar met de toevoeging van het woord ‘consubstantial’ [oftewel, homoousios].” De specifieke term die Eusebius gebruikt, parakeleueto, kan krachtig worden vertaald als de term “opdragen” of zo mild als “adviseren” dan wel “aanmoedigen”. Er staat echter niets in de brief van Eusebius dat suggereert dat hij het gevoel had te worden opgedragen om in te stemmen met het gebruik van de term noch dat hij Constantijn als de bron van de term beschouwde.
¹¹ Schaff, 3:628
¹² Iemand zou kunnen zeggen dat dit juist de ontoereikende aard van de Schrift laat zien als de enige onfeilbare geloofsregel voor de kerk; dat wil zeggen: de vermeende ontkenning van sola scriptura. Maar sola scriptura claimt niet dat de Bijbel toereikend is om antwoord te geven op iedere verdraaiing van haar eigen geopenbaarde waarheden. Petrus wist dat mensen de Schrift zouden gaan verdraaien, met hun eigen vernietiging als resultaat. Daarnaast is het goed om op te merken dat God het niet heeft gewild om alle ketters van de planeet te vegen op het moment dat zij hun ketterij voor het eerst uitspreken. De worsteling met valse leringen heeft binnen Gods soevereine plan altijd deel uitgemaakt van het volwassen worden van Zijn mensen.
¹³ Gedurende vele generaties bleven misverstanden tussen Oost en West in leven, bemoeilijkt door taalverschillen (Grieks bleef dominant in het Oosten terwijl Latijns de gangbare taal werd van de religie in het Westen) terwijl dit niet nodig was.
¹⁴ Titus 2:13, 2 Petrus 1:1, Johannes 1:1-14, Colossenzen. 1:15-17, Filippenzen. 2:5-11, etc.
¹⁵ Zie bijvoorbeeld zijn epistel aan de Efeziërs, 18 en aan de Romeinen, 3, in J. B. Lightfoot en J.R. Harmer, eds. The Apostolic Fathers, 161.
¹⁶ Polycarpus 3, The Apostolic Fathers, 161.
¹⁷ Efeziërs 7, The Apostolic Fathers, 139.
¹⁸ Melito van Sardis, A Homily on the Passover, sect. 95-96, zoals gepresenteerd in Richard Norris, Jr., The Christological Controversy (Philadelphia: Fortress Press, 1980), 46. Deze zedenpreek (homily) is één van de beste voorbeelden van vroege prediking dat solide is in Bijbelse toon en de Christus-gecentreerde boodschap.
¹⁹ Athanasius, De Synodis, 6, zoals te zien in Philip Schaff en Henry Wace, eds., Nicene and Post Nicene Fathers, Series II (Grand Rapids: Eerdmans, 1983), IV:453.
²º Nicene and Post Nicene Fathers, Series II, XIV:15.
²¹ Voor wie worstelt met het idee dat het niet “Rooms-Katholicisme” was dat in die tijd bestond, is het volgende te overwegen: als je vandaag de dag een kerk betreedt en zou ontdekken dat de bijeengekomen mensen daar niet geloven in het pausdom, niet geloofden in de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, de lichamelijke Opname van Maria, het vagevuur, Aflaten, die niet geloofden in het concept van Transsubstantiatie, compleet met de verandering van de hostie qua verschijningsvorm en substantie en die geen tabernakel op het altaar van hun kerk hebben, zou men dan denken dat hij of zij belandt was in een “Rooms-katholieke” kerk? Natuurlijk niet. Maar de waarheid is dat de kerk van 325 geen enkele van deze geloofspunten kende. Vandaar dat, hoewel zij zichzelf “katholiek” noemden, zij geen enkel idee zouden hebben wat “Rooms-katholiek” betekent.
²² Ammianus Marcellinus, zoals geciteerd door Schaff, History of the Christian Church (Grand Rapids: Eerdmans, 1985), III:632.
²³ Voor een discussie over het verloop van Liberius, zie Schaff, III:635-36. Voor informatie over de relatie tussen Liberius en het concept van pauselijke onfeilbaarheid, zie George Salmon, The Infallibility of the Church (Grand Rapids: Baker Book House, 1959), 425-29, en Philip Schaff, The Creeds of Christendom (Grand Rapids: Baker Book House, 1985), I:176-78.
²⁴ Jerome, Adversus Luciferianos, 19, Nicene and Post Nicene Fathers, Series II, 6:329.
²⁵ Athanasius, De Synodis, 6, Nicene and Post Nicene Fathers, Series II, 4:453.
²⁶ Ik eer hier één van mijn studenten, Michael Porter, met deze fraseologie.
²⁷ Robert Vaughn, The Life and Opinions of John de Wycliffe (London: Holdworth and Ball, 1831), 313. Zie 312-17 voor een samenvatting van Wycliffe’s doctrine van de toereikende aard van de Schrift.
²⁸ Augustinus, To Maximim the Arian, zoals geciteerd door George Salman, The Infallibility of the Church (Grand Rapids: Baker Book House, 1959), 295.
Dit artikel betreft een vertaling door Deo Volente NL van het oorspronkelijke werk van dr. James White zoals gepubliceerd op 10 juni 2009 door CRI (Christian Research Institute).