Zegt 2 Petrus 2:20 dat christenen hun redding kunnen verliezen?
In de Bijbel wordt op meerdere plekken duidelijk gemaakt dat een ware gelovige zijn of haar redding niet kan verliezen. Sommige christenen kennen periodes van terugkerende zonde, geloofstwijfel, et cetera, maar het is duidelijk dat als(!) God een goed werk in mensen begint, Hij dit ook afmaakt:
Zo staat er in Filippenzen 1:6:
“Hij, die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus.”
Natuurlijk sprak Paulus hier tot de gemeente Filippi (een voormalige stad in het huidige Griekenland), maar het is ook toepasbaar op onze levens, mits wij echte bekeerlingen zijn. Dus na een oprechte bekering, kun je rekenen op het eeuwige leven.
Hetzelfde blijkt uit Johannes 10:27-28 waar Jezus zegt:
“Mijn schapen horen naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij, en Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven.”
En zo zijn er nog veel meer passages die leren dat zuiver geloof niet kan worden verloren (zie o.a. Efeziërs 1:13-14; 4:30, Johannes 3:14-18). Onze redding kan immers onmogelijk afhangen van onze eigen toekomstige daden. God heeft voor ons de straf betaald die wij verdienen.
Tegenstrijdig?
Toch zijn er mensen die beweren dat de Bijbel eigenlijk leert dat je redding niet zeker is, omdat je deze zou kunnen verliezen nadat je gelovig was. Zij baseren zich dikwijls op 2 Petrus 2:20:
“Want indien zij, aan de bezoedelingen der wereld ontvloden door de erkentenis van de Here en Heiland Jezus Christus, toch weer erin verstrikt raken en erdoor overmeesterd worden, dan is hun laatste toestand erger dan de eerste.”
Hier lezen we dat iemand de Here Jezus kan erkennen, maar daarna toch weer het pad van ongeloof kan kiezen. Het is daarbij allereerst goed om te kijken wat deze schrijver, Petrus, nog meer schreef over dit onderwerp.
In 1 Petrus 1:3-5 lezen we:
“Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons naar zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop, tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd.”
We lezen hier allereerst hoe Petrus beschrijft dat een gelovige de zekerheid heeft van een “onverwelkelijke erfenis”, oftewel een erfenis die nooit zijn waarde zal verliezen. Daarnaast geeft Petrus er blijk van dat Jezus de gelovigen “uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop”. Kortom: er moet wel iets gebeurd zijn met een persoon, voordat deze gelovig is. Het slechts met de mond erkenning geven aan het ware geloof, is niet voldoende.
Dwaalleraars
Als we vervolgens teruggaan naar 2 Petrus 2, kunnen we dit hoofdstuk lezen met het besef dat Petrus daar niet kan hebben beweerd dat een gelovige zijn of haar redding kan kwijtraken. Maar waarom dan die uitspraak in vers 20, waarin staat dat mensen die Jezus Christus erkennen alsnog helemaal terug kunnen vallen in hun eigen geloof? Dit gaat over die erkenning met de tong, die niet volledig is voor je behoud.
2 Petrus hoofdstuk 2 gaat sowieso over dwaalleraars en niet over gelovigen die in ongeloof raken. Dit blijkt al uit vers 1. Dan volgt er een verhandeling die uitlegt dat er mensen zijn die “redeloze wezens” zijn die “datgene lasteren waar zij geen verstand van hebben” (vers 12); mensen die “nooit ophouden met zondigen” (vers 14). Het zijn “bronnen zonder water” (vers 17) en “slaven des verderfs” (vers 19).
Daarnaast trekt Petrus in vers 15 een parallel met “het pad van Bileam” waar deze mensen op lopen:
“Doordat zij de rechte weg verlaten hebben, zijn zij verdwaald en de weg opgegaan van Bileam, de zoon van Beor, die het loon der ongerechtigheid liefhad,”
Op dit punt zal de oprechte student zich afvragen wat de weg van Bileam is, aangezien kennis hiervan volgens Petrus veel licht werpt op het onderwerp. De valse profeet Bileam wordt beschreven in het Oude Testament (Numeri). Hij werkte voor de koning van Moab, die hem op Israël afstuurde om dat volk te vervloeken. Echter, onderweg had Bileam meerdere ontmoetingen met God. Hij kende de ware God op dat moment en besloot het volk van Israël te zegenen in plaats van hen te vervloeken.
Maar Bileam bleef niet bij Israël, wat vreemd zou zijn als hij daadwerkelijk tot het ware geloof was gekomen. Sterker nog, Bileam keerde terug naar Moab, waar hij zijn koninklijke werkgever een manier leerde om het volk van Israël te verslaan. Dit gebeurde onder meer door de Israëlieten te laten verleiden door Moabitische vrouwen. Later rukte Israël alsnog op, waarbij ze ook Bileam hebben gedood. Het verhaal van Bileam laat dus zien dat hij, na een korte erkenning van de God van Israël, al snel weer verviel in zijn oude heidense praktijken toen hij zijn werkgever voorrang gaf. Hier was dus sprake van erkenning zonder bekering.
Het Woord horen, maar ongelovig blijven
Om te kunnen begrijpen hoe het kan dat Bileam nooit echt gelovig was, ondanks zijn ontmoeting met God, keren we ons eerst naar Johannes 6:36-40:
“Maar Ik heb u gezegd, dat gij niet gelooft, ook al hebt gij Mij gezien. Alles wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen, en wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Want Ik ben van de hemel nedergedaald, niet om mijn wil te doen, maar de wil van Hem, die Mij gezonden heeft. En dit is de wil van Hem, die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij Mij gegeven heeft, niets verloren late gaan, maar het opwekke ten jongsten dage. Want dit is de wil mijns Vaders, dat een ieder, die de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage.”
In de passage hierboven lezen we wederom dat iedereen die daadwerkelijk tot Jezus komt (en niet meteen weer in de andere richting loopt) behouden blijft, aangezien Jezus zegt dat Hij de gelovigen niet zal uitwerpen. Maar nu gaat het ons vooral om de eerste zin. Jezus verwijt de mensenschare dat zij niet in Hem geloven, ondanks het feit dat zij Hem hebben gezien. “Hoe is dat mogelijk?”, denkt u misschien. Maar net als bij Bileam zijn ook dit mensen die gezien hebben en niet geloven. Wel zijn ze zeer geïnteresseerd in Jezus en de zegeningen die zij bij Hem denken te kunnen vinden. Maar voor Jezus is dat niet hetzelfde als het ware geloof, dat juist blijkt uit de zuivere intentie om Hem te volgen.
Deze doctrine komen we ook tegen wanneer Jezus de gelijkenis van de zaaier uitlegt in Mattheus 13:18-23:
“Luistert ú dan naar de gelijkenis van de zaaier. Als iemand het Woord van het Koninkrijk hoort en het niet begrijpt, dan komt de boze en rukt weg wat in zijn hart gezaaid was; dat is hij bij wie langs de weg gezaaid is. Maar bij wie op de steenachtige grond gezaaid is, dat is hij die het Woord hoort en dat meteen met vreugde ontvangt. Hij heeft echter geen wortel in zichzelf, maar hij is iemand van het ogenblik; en als er verdrukking of vervolging komt omwille van het Woord, struikelt hij meteen. En bij wie in de dorens gezaaid is, dat is hij die het Woord hoort; maar de zorgen van deze wereld en de verleiding van de rijkdom verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar. Bij wie in de goede aarde gezaaid is, dat is hij die het Woord hoort en begrijpt, die ook vrucht draagt en voortbrengt, de één honderd-, de ander zestig-, en de ander dertigvoudig.”
Het moge duidelijk zijn dat Jezus hier spreekt over de mogelijkheid dat mensen het Woord van het Koninkrijk horen, maar dit niet begrijpen. Vervolgens legt hij de verschillende categorieën uit waar deze mensen in kunnen vallen. Als we een poging doen om te beoordelen in welke categorie Bileam valt, lijkt het erop dat zijn soort “gelovigen” kan worden vergeleken met de steenachtige grond waarop gezaaid is. Volgens Jezus Christus ontvangen deze mensen het Woord meteen met vreugde, maar bij de minste verdrukking struikelen zij weer in de richting van hun oude manier van leven. Zo struikelde ook Bileam direct weer nadat hij kennis nam van de ware God, toen zijn opdracht voor de koning van Moab in gevaar kwam. Vrijwel direct keerde hij zich wederom tegen het volk van Israël door hen actief te bestrijden. Zo verviel hij weer in zijn oude daden. Hij kende het rechte pad, maar kon hier niet op blijven. Let op: dit is iets anders dan een gelovige die het rechte pad weleens loslaat. Het gaat immers om de intentie om het rechte pad te bewandelen. Geen mens kan het rechte pad te allen tijde blijven bewandelen, want de mens blijft een zondaar. Ongeloof is dan ook niet gebaseerd op zonde, maar op het ontbreken van de intentie om niet te zondigen.
Misschien ken je mensen in je eigen omgeving die een moment hadden van erkenning, dat helaas snel werd opgevolgd door een moment van afwijzing van het Evangelie. Blijf voor deze mensen bidden, want zij hebben nooit geloofd en kunnen derhalve nog tot bekering komen! Zo spreekt ook Johannes zich uit over de mensen die gelovig leken te zijn, maar uiteindelijk ongelovig bleken te zijn, in 1 Johannes 2:19:
“Zij zijn uit ons midden weggegaan, maar zij waren niet uit ons; want als zij uit ons geweest waren, dan zouden zij bij ons gebleven zijn. Maar het moest openbaar worden dat zij niet allen uit ons zijn.”
Kennis van God versus redding op basis van geloof
Er is natuurlijk een verschil tussen het kennen van het rechte pad en in het bezit zijn van het ware geloof dat leidt tot eeuwige redding. Sommige mensen kennen het Evangelie (of denken dit te kennen), maar zijn toch niet gelovig. Dit kan zelfs het geval zijn ondanks een lang kerkelijk leven. Of iemand daadwerkelijk gelovig is, is voor mensen dan ook moeilijk te beoordelen. Dit is iets tussen de persoon zelf en God. De Schepper kent de harten; Hij weet of de meest vrome mensen onder de zelfverklaarde christenen ook daadwerkelijk gelovig zijn. Daarom oordelen we zo min mogelijk over de vraag of andere mensen echt geloven en echt gered zijn.
Een levend geloof
Het is dus niet voldoende om het Woord slechts aan te horen en hier niets mee te doen. Er moet ook geloof zijn:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie Mijn woord hoort en Hem gelooft Die Mij gezonden heeft, die heeft eeuwig leven en komt niet in de verdoemenis, maar is uit de dood overgegaan in het leven.” (Johannes 5:24)
Dit geloof ontbrak volledig in de mensen die worden beschreven in het tweede hoofdstuk van 2 Petrus. Op basis van dit alles, kunnen we concluderen dat dit hoofdstuk nergens leert dat een ware christen zijn of haar geloof en redding kan kwijtraken, maar dat er uiterlijke gelovigen zijn die nooit gered waren. In de Bijbel staan situaties beschreven waarin mensen, zelfs na een ervaring met de ware God, niet hebben willen geloven. Bileam was daar een treffend voorbeeld van, waardoor het niet verwonderlijk is dat Petrus de weg van Bileam als vergelijking gebruikt voor de dwaalleraren die hij in het behandelde hoofdstuk beschrijft.
Gods zegen