Als Jezus slechts een mens is,
was Zijn kruisiging een mensenoffer

Niemand heeft grotere liefde,
dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden.”
(Johannes 15:13)

Het hierboven geciteerde Bijbelvers komt uit een korte passage van 8 verzen, waarin Jezus maar liefst negen keer refereert naar het concept liefde. De Messias lijkt hiermee te wijzen op Zijn eigen offer aan het kruis waarbij hij zou sterven, niet alleen voor zijn vrienden (de apostelen) maar ook voor de rest van de mensheid. Vanuit God genomen is het grootste offer dan ook het sterven voor de mensheid, of zoals Jezus Christus het zei: ‘Als een losgeld voor velen’ (Markus 10:45).

Maar de God van de Bijbel kent ook een intense haat voor zonden. Een van die zonden betreft het offeren van  mensen, dat in de tijd van de profeten veelvuldig voorkwam. In Deuteronomium hoofdstuk 12 vers 31 waarschuwt God Zijn volk, dat zij Hem nooit mogen aanbidden zoals andere volken hun valse goden aanbidden:

“U mag de Here, uw God, niet op die manier beledigen! Deze volken hebben voor hun goden afschuwelijke dingen gedaan die de Here haat. Zij hebben zelfs hun kinderen in het vuur aan hun goden geofferd.” (zie ook Leviticus 18:21). Dit laat zien dat de God van de Bijbel een haat koestert voor mensenoffers die mogelijk nog verder gaat dan zijn houding ten opzichte van andere zonden.

Gaat de kruisiging in tegen Gods eigen wet?

Is er dan sprake van een pijnlijke tegenstrijdigheid wanneer we constateren dat God Zijn eigen Zoon aan het kruis offerde, terwijl Hij dit in het Oude Testament bestempelde als een gruwelijke zonde? Dat hangt er vanaf welke Jezus er gevolgd wordt: de ware Jezus of een karikatuur van Hem. Want de liefde van God, geuit in het offer dat Jezus vrijwillig maakte aan het kruis op Golgotha, onthult inderdaad een prangend probleem voor christenen die de drie-eenheid verwerpen. Immers, zij die wél geloven dat Jezus voor onze zonden stierf, maar niet geloven dat Jezus God zelf is, komen uit bij een god die een zondige mens uit zijn schepping heeft laten sterven als een offer voor de zonden van de mensheid. Dit druist niet alleen in tegen de morele standaard van God zelf, maar betekent ook dat de uitspraak dat God liefde is (1 Johannes 4:8) niets meer is dan een lege huls, aangezien Gods liefde in dat geval gebrekkig zou zijn. Immers, je gelooft dan dat de creatie, in tegenstelling tot God, de perfecte vorm van Bijbelse liefde kan bereiken. Daarmee wordt de adressering van God als de Meest Liefdevolle tegenstrijdig met het vermeende offeren van een mens.

Alleen vanuit het fundament van een christen, die gelooft in de drie-enige God (drie Personen in één Wezen), komt een God naar voren die Zelf het offer is, een offer dat alleen van God kan komen, aangezien geen mens perfect is.

In het Oude Testament zegt God al dat Hij te midden van Zijn schepping zal gaan wonen, dat vele volkeren zich in die tijd tot Hem zullen bekeren en dat dit een dag zal zijn waarop God zijn heilige woning zal gaan verlaten (Zacharias 2:10-13). Ook Gods offer aan het kruis werd al eeuwen eerder in de Bijbel voorspeld. Psalm 22 en Jesaja 53 zijn hier voorbeelden van, maar ook Zacharias 12:10 laat hier geen misverstand over bestaan:

“Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene.”

We zien dus dat God zelf altijd al van plan was om te voorzien in een offerlam (zie ook Genesis 22:8) en dat Hij dit Lam zelf bleek te zijn, doordat God de Zoon incarneerde in een menselijk lichaam en zo te midden van Zijn schepping is gaan wonen (Zacharias 2:10-13).

Mensen die in de Bijbel geloven maar toch de drie-eenheid verwerpen, geloven over het algemeen dat Jezus slechts een profeet was of in elk geval, zoals de Jehova’s Getuigen, een geschapen entiteit. Maar staan zij voldoende stil bij het feit dat zij God hiermee maken tot een onrechtvaardige God? Het idee dat Gods liefde perfect is, komt op losse schroeven te staan zodra we Zijn offer voor de verzoening met de mensheid laten aankomen op de werken van een mens.

Maar hoe zat het met de dierenoffers?

Men zou hier tegenin kunnen brengen dat God in het Oude Testament dierenoffers vroeg, terwijl dit ook wezens uit Zijn schepping zijn en derhalve een onvolledig offer vormen. Dat klopt, maar daarom waren deze offers dan ook niet voldoende voor de volledige bevrijding van de straf die op de zonde staat. God voerde persoonlijk het allereerste dierenoffer uit om de zonde van Adam en Eva tijdelijk te bedekken. Dit deed Hij door een dier te slachten zodat de huid ervan kon dienen als een kleed. Ook in de wet van Mozes staan wetten over hoe en wanneer een dierenoffer moest plaatsvinden. Deze offers moesten jaarlijks herhaald worden, terwijl het offer van Christus een ultieme voldoening is van de straf die moet worden betaald voor zonde, waardoor alle offers overbodig zijn geworden (Hebreeën 10:3-4).

We concluderen dan ook dat het duidelijke Bijbelse gegeven, dat Jezus is gestorven voor onze zonden, enkel mogelijk is binnen een wereldbeeld dat de goddelijkheid van Jezus accepteert. In alle andere gevallen is God niet alom-Liefdevol, niet alom-Rechtvaardig én spreekt God zichzelf tegen door te doen wat Hij in het Oude Testament veroordeelt.

De drie-enige God van de Bijbel is hiermee de enige ware God, die perfecte liefde en perfecte gerechtigheid toont: De straf voor zonden is betaald door de dood en opstanding van Jezus Christus, die Zelf God is en derhalve Zelf de straf voor zonden betaalt, aangezien de zondige mens zichzelf onmogelijk kan redden.

Gods zegen

Bijlage

Antwoord op objecties

Jefta’s mensenoffer

Misschien denkt de lezer aan het verhaal van Jefta, die zijn dochter als een brandoffer aan de Here schonk in Richteren hoofdstuk 11, als een objectie tegen bovenstaande uiteenzetting. Immers, als de Bijbelse God zo tegen mensenoffers is, waarom offerde Jefta dan een mens en waarom hield God hem niet tegen?

Het is allereerst goed om te begrijpen dat de Bijbelse schrift niet uitsluitend voorschrijft, maar ook beschrijft. Zo kan er in de Bijbel worden beschreven dat het volk van Israël zondigde, terwijl dit uiteraard geen voorschrift of een bevel betrof. De Bijbel beschrijft dus een historische gebeurtenis.

In Richteren hoofdstuk 11 wordt beschreven hoe Jefta werd aangesteld als aanvoerder van Israël inzake de strijd tegen de Ammonieten. In vers 30 doet Jefta een gelofte aan God: “Als U de Ammonieten geheel in mijn hand zult geven, dan zal dat wat naar buiten komt en mij vanuit de deur van mijn huis tegemoetkomt, als ik in vrede terugkeer van de Ammonieten, voor de HEERE zijn, en ik zal het als brandoffer offeren.”

We zien hier dat Jefta deze gelofte geheel op eigen initiatief doet. God weet echter dat een legitiem offer nooit kan bestaan uit het offeren van een mens, aangezien Hij dit meerdere malen een gruwel heeft genoemd (zie o.a. Leviticus 20:1-5, Deuteronomium 12:31). Sterker nog, in het boek Jeremia geeft God maar liefst drie keer aan dat het offeren van mensen niet eens in Zijn gedachten opkomt (Jeremia 7:31; 19:5; 32:35). Ook in het geval van Jefta’s gelofte, zal God in geen geval goedkeurend hebben gestaan tegenover een mensenoffer.

En toch, wanneer Jefta na zijn overwinning thuiskomt en ziet dat zijn dochter als eerste uit zijn huis komt lopen, stort hij ter aarde omdat hij nu denkt haar te moeten offeren. Maar wie heeft hem dat verteld? Het is een conclusie op basis van zijn eigen gebrekkige logica en misplaatste hang naar oprechtheid: Jefta gaf zijn woord en wil dit nakomen in de meest letterlijke zin. Jefta vergeet echter dat hij die belofte wil nakomen op een manier die indruist tegen Gods woord, namelijk middels het offeren van een mens. Dit heeft God ten strengste verboden en kan derhalve onmogelijk de wil van God zijn geweest.

Had God Jefta niet kunnen tegenhouden?

Er zijn allerlei manieren denkbaar waarop God Jefta had kunnen tegenhouden: God had ervoor kunnen zorgen dat er een geit of lam door de deur van Jefta’s huis zou komen; God had tot Jefta kunnen spreken om te benadrukken dat Hij A. niet om een offer heeft gevraagd en B. in geen geval zit te wachten op een mensenoffer; God had zelfs kunnen zorgen dat Jefta de strijd tegen de Ammonieten zou verliezen, zodat elk brandoffer overbodig zou worden. Echter, dit zou betekenen dat God Zijn plannen ieder uur van de dag moet wijzigen om de dwaze handelingen van mensen te voorkomen. Maar het was Gods bedoeling dat Israël de Amonnieten zou verslaan. Bovendien wordt de verantwoordelijkheid die Jefta had, om geen dwaze geloftes uit te spreken én om God niet te verzoeken (Lukas 4:12) én om niet te handelen in tegenstrijd met Gods wetten, in zo’n geval afgewenteld op de Heere God. Nogmaals, God heeft Jefta niet gevraagd om een offer en als Hij dat zou hebben gedaan, kan dit onmogelijk een mensenoffer zijn geweest. Jefta was de enige bedenker, planner en regisseur van de gelofte en de uitvoering.

Maar God plaatste de gelofte toch op Jefta’s hart in vers 29?

In Richteren hoofdstuk 11 vers 29 lezen we dat de Geest van de Heere op Jefta kwam, waarna hij vertrok naar verschillende plaatsen. In het daaropvolgende vers doet Jefta zijn gelofte om een offer te maken van het eerste dat uit zijn huis komt wandelen. Hoewel deze gebeurtenissen tekstueel gezien kort op elkaar volgen, is het helder dat er dagen, zo niet weken, tussen moeten hebben gezeten. Dit blijkt uit het feit dat Jefta, na het ontvangen van de Geest van de Heere, trok door Gilead en Manasse, door Mizpe in Gilead en vanuit daar pas optrok naar de Ammonieten. Er is derhalve geen enkele indicatie dat Jefta door de Geest van God werd geleid toen hij zijn gelofte uitsprak.

Gelet op bovenstaande uiteenzetting is de kritiek, dat God het mensenoffer van Jefta toestond en mogelijk zelfs opdroeg, niet slechts onwaarschijnlijk maar zelfs een onmogelijke lezing van de Bijbel. Derhalve bestaat er ook hier geen tegenstrijdigheid tussen Gods haat voor mensenoffers en overige Bijbelse gebeurtenissen.